Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1924/GB, 11 augustus 2015, beroep
Uitspraakdatum:11-08-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/1924/GB

Betreft: [klager] datum: 11 augustus 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Charité, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 april 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op 6 augustus 2015 is door de secretaris namens de beroepscommissie bij het BSD van het PPC Scheveningen verzocht om een exemplaar van de bestreden beslissing waarop is aangetekend wanneer deze aan klager is uitgereikt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 4 mei 2013 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Zoetermeer. Op 18 september 2014 is hij geplaatst in het PPC Scheveningen, waar een individueel regime geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De beroepscommissie heeft op 30 maart 2015 het door klager ingestelde beroep gegrond verklaard en geoordeeld dat de bestreden beslissing tot plaatsing van klager in het
PPC Scheveningen onvoldoende was gemotiveerd. Overwogen is dat een bespreking van het psycho-medisch overleg met een duidelijke toelichting ontbreekt en dat onvoldoende is gebleken dat klager met verslavingsproblemen en psychosociale problemen kampt.
In
de nieuwe beslissing ontbreekt echter nog steeds een bespreking van het psycho-medisch overleg. Evenmin is sprake van een heldere toelichting. Onduidelijk blijft welke psychosociale problemen er bij klager zouden spelen. Op mogelijke
verslavingsproblemen wordt helemaal niet ingegaan. Voorts heeft klager met verbazing kennis genomen van de passage dat sprake zou zijn van cognitieve beperkingen die nog nader onderzocht zouden kunnen worden. Hij verblijft al sinds oktober 2014 in het
PPC en men wil kennelijk nu pas onderzoek gaan doen naar de gestelde cognitieve beperkingen. Dit kan dan ook niet als rechtvaardiging dienen voor de PPC-plaatsing. Voor wat betreft klagers verzoek om in een kleinere setting te worden geplaatst, stelt
klager dat hij zich niet heeft gerealiseerd en niet had hoeven realiseren dat hij daarmee in een PPC zou worden geplaatst. Toeleiding naar de GGZ of een beschermde woonvorm is volgens klager niet nodig nu geen sprake is van psychiatrische problematiek.
Bovendien kan vanuit een inrichting voor stelselmatige daders ook bezien worden welke mogelijkheden er zijn om een beschermde woonvorm te realiseren. Dit is bovendien niet eens nodig nu klager voor wat betreft huisvesting bij zijn familie in Den Haag
terecht kan. Klager is dan ook van mening dat plaatsing in een PPC niet geïndiceerd is en ook niet was. Klager acht de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De gedragsdeskundige van het PPC geeft aan dat er op dit moment een indicatie tot plaatsing in het PPC aanwezig is. Zij geeft aan dat klager
een zorgwekkende zorgmijder en een veelpleger is met weinig besef van de gevolgen van zijn middelengebruik. Ook is er weinig inzicht in de mate waarin klager sociaal en maatschappelijk zelfredzaam is. Er is onder andere sprake van cognitieve
beperkingen
(concentratie, geheugen, planning) die nog nader onderzocht kunnen worden. De resultaten van deze onderzoeken kunnen richting geven aan de wijze waarop klager buiten detentie ondersteuning behoeft. De keuze van een PPC wordt enerzijds ondersteund door
klagers verzoek om plaatsing in een kleine setting en anderzijds omdat op die manier gerichte toeleiding naar de GGZ of een beschermde woonvorm gerealiseerd kan worden. In het kader van het voorkomen van recidive geeft de gedragsdeskundige aan dat
plaatsing in een PPC de meest kansrijke route is. De selectiefunctionaris is van mening dat plaatsing van klager in het PPC nog steeds actueel is. Uit de informatie van de gedragsdeskundige bij het PPC blijkt dat klager niet in staat is zich op eigen
kracht staande te houden.

3.3. De volgende adviezen zijn uitgebracht.
De directeur van de locatie Zoetermeer heeft, onder verwijzing naar het advies van de inrichtingspsycholoog, positief geadviseerd ten aanzien van plaatsing van klager in een PPC.
De inrichtingspsycholoog van de locatie Zoetermeer acht blijkens de indicatiestelling van 12 september 2014 plaatsing in een PPC geïndiceerd. Klager heeft structuur nodig en een benadering op niveau. Voor een vervolgsetting kan worden gedacht aan een
Forensisch Psychiatrische Afdeling met aansluitend een woonvorm zoals Oranjeborg in Drenthe.
Op 2 april 2015 heeft de behandelcoördinator bij het PPC Scheveningen – zakelijk en samengevat weergegeven – aangegeven dat sinds 2002 sprake is van cannabis- en later cocaïne- en heroïneafhankelijkheid. Er is geen sprake van formele zorgcontacten in
de voorgeschiedenis buiten detentie en de isd-maatregel om. Klager is een zorgwekkende zorgmijder en veelpleger, die tot nu toe weinig besef heeft van de gevolgen van zijn middelengebruik en ook weinig zicht heeft op de mate waarin hij sociaal en
maatschappelijk zelfredzaam is. Er is sprake van zwakbegaafdheid en er zijn aanwijzingen voor cognitieve beperkingen (concentratie, geheugen, planning) die nog nader onderzocht kunnen worden. Deze kunnen richting geven aan de wijze waarop klager buiten
detentie ondersteuning behoeft. De keuze van een PPC wordt enerzijds ondersteund door het verzoek van klager om plaatsing in een kleinschalige setting. Anderzijds lijkt een plaatsing in het PPC voor de hand te liggen omdat zo gerichte toeleiding naar
de
GGZ of een beschermde woonvorm gerealiseerd kan worden. In het kader van voorkoming van recidive lijkt dit voor klager de meest kansrijke route. Klager zelf ontkent dat er sprake is van een zorg- en begeleidingsbehoefte. Hij meent zich op eigen kracht
staande te kunnen houden. Vanuit het PPC, gesteund door de bevindingen in de voorgeschiedenis, is men van mening dat klager daar niet toe in staat is.

4. De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1. Ingevolge artikel 73, tweede lid, van de Pbw wordt het beroepschrift ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de betrokkene kennis heeft gekregen van de beslissing waartegen hij beroep instelt. Een na afloop van deze termijn
ingediend
beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest.

4.2. Namens klager is op 16 juni 2015 beroep ingesteld tegen de beslissing van 8 april 2015, welk beroep op 17 juni 2015 op het secretariaat van de Raad is ontvangen. Namens klager wordt aangevoerd dat de bestreden beslissing aan klager, noch aan
zijn raadsman is uitgereikt en dat klager en zijn raadsman eerst op 9 juni 2015 kennis hebben genomen van de beslissing van de selectiefunctionaris. Nu het BSD van het PPC Scheveningen desgevraagd geen exemplaar van de bestreden beslissing kon
verstrekken waarop is aangetekend wanneer deze aan klager is uitgereikt en door de selectiefunctionaris niet is betwist dat klager en zijn raadsman eerst op 9 juni 2015 kennis hebben genomen van de bestreden beslissing, is de beroepscommissie van
oordeel dat klager kan worden ontvangen in zijn beroep.

Inhoudelijk
4.3. Op grond van het bepaalde in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) komen voor plaatsing in een PPC die gedetineerden in aanmerking, ten aanzien van wie in verband met een psychiatrische
stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd of ten aanzien van wie in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere
observatie is vereist. In de toelichting bij artikel 20c is bepaald dat de directeur van de inrichting waar de gedetineerde op dat moment verblijft aan de selectiefunctionaris advies uitbrengt over de behoefte aan forensische zorg. Dit advies wordt
gegeven op basis van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch overleg van de inrichting of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.

4.4. Het PPC Scheveningen is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.5. De beroepscommissie heeft op 30 maart 2014 het beroep van klager gericht tegen de beslissing van 5 december 2014, gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd en de selectiefunctionaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen (RSJ 30
maart 2015, 14/4664/GB). De beroepscommissie oordeelde dat in de indicatiestelling klagers problematiek onvoldoende diepgaand was weergegeven en gemotiveerd en dat de inschatting van de benodigde zorg te summier was weergegeven. Ook oordeelde de
beroepscommissie dat uit het selectieadvies onvoldoende bleek dat klager met verslavingsproblemen en psychosociale problemen kampte. De beroepscommissie nam daarbij in aanmerking dat een bespreking van het psycho-medisch overleg met een duidelijke
toelichting ontbrak.

4.6. Op 8 april 2015 heeft de selectiefunctionaris naar aanleiding van voormelde uitspraak van de beroepscommissie een nieuwe beslissing genomen. Deze beslissing is thans in beroep aan de orde. De beroepscommissie stelt vast dat (wederom) geen
verslag van de bespreking van het psycho- medisch overleg van de locatie Zoetermeer is overgelegd. Evenmin is gemotiveerd waarom een dergelijk verslag ontbreekt. Ook andere stukken van de gedragsdeskundige(n) van de locatie Zoetermeer die als nadere
onderbouwing van de indicatiestelling of het selectieadvies zouden kunnen dienen, zijn niet overgelegd. Voor zover de selectiefunctionaris verwijst naar de toelichting van de behandelcoördinator van het PPC Scheveningen van 2 april 2015, is de
beroepscommissie van oordeel dat deze toelichting niet ter onderbouwing kan dienen van de beslissing klager vanuit de gevangenis van de locatie Zoetermeer in het PPC te plaatsen. Gelet op het voorgaande dient het beroep dan ook gegrond te worden
verklaard en wordt de bestreden beslissing vernietigd. De beroepscommissie zal de selectiefunctionaris opdragen om binnen een termijn van een week een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor toekenning van een
tegemoetkoming aan klager.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij vernietigt de bestreden beslissing en zij draagt de selectiefunctionaris op om binnen een termijn van één week een nieuwe beslissing te nemen. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 11 augustus 2015

secretaris voorzitter

Naar boven