Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1231/GA, 02/1233 t/m 1235/GA, 02/1237 t/m 1248/GA, 02/1252 t/m 1259/GA en 02/1261 t/m 1262/GA, 6 november 2002, beroep
Uitspraakdatum:06-11-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Dagprogramma  v

Uitspraak

nummers: 02/1231/GA, 02/1233 t/m 1235/GA,
02/1237 t/m 1248/GA,
02/1252 t/m 1259/GA, en
02/1261 t/m 1262/GA

betreft: 26 (ex) gedetineerden (zie bijlage) datum: 6 november 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van zesentwintig beroepschriften, respectievelijk ingekomen bij het secretariaat van de Raad op 18 juni 2002(24 x), 19 juni 2002 (1 x) en 24 juni 2002 (1 x), van

26 gedetineerden (zie bijlage), verder te noemen klagers,

gericht tegen een uitspraak d.d. 5 juni 2002 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Achterhoek, locatie Ooyerhoek te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 september 2002, gehouden in de p.i. Achterhoek zijn namens de klagers gehoord de heren [...] en [...], respectievelijk bijgestaan door mr. R. Polderman en mr. H. de Jong, en de heer [...],unit-directeur bij de p.i. Achterhoek.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft, zo verstaat de beroepscommissie, de tijd die de directeur nodig heeft (gehad) om uitvoering c.q. invulling te geven aan de uitspraak van de beroepscommissie van 29 januari 2002.

De beklagrechter heeft de klaagschriften ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klagers is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Zakelijk weergegeven heeft mr. Polderman het volgende verklaard.
De uitspraak van de beklagrechter is principieel onjuist. De beklagrechter had het beklag gegrond moeten verklaren, omdat het aantal uren van het dagprogramma niet werd gehaald. Vervolgens had de beklagrechter moeten kijken binnenwelke termijn de directeur het programma in redelijkheid op orde had moeten hebben. Daarvoor hoeft niet per definitie te worden aangehaakt bij de door een kort-gedingrechter gestelde termijn van vier maanden. De aard van deorganisatorische problemen van de betreffende inrichting kan een kortere of langere termijn met zich brengen.
De directeur heeft gesteld dat hij, alvorens een nieuw programma in te voeren, met de ondernemingsraad heeft willen overleggen. Daarvan heeft de raadsman echter geen stukken gezien, zodat hij van mening is dat het standpunt van dedirecteur op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie mogen personele problemen niet op gedetineerden worden afgewenteld. Daarvan is in het onderhavige geval wel sprake. De uitspraakvan de beklagrechter is ook om die reden onjuist.
Gevraagd wordt een tegemoetkoming toe te kennen voor de gemiste uren vanaf het moment dat de directeur niet voldeed aan een 78-urig dagprogramma. Voorts wordt gevraagd een relatief hoge tegemoetkoming toe te kennen. De kwestiespeelt reeds geruime tijd. Zelfs waar de wetgever de directeur nog een handje heeft geholpen door de duur van het dagprogramma te verkorten, is de directeur er niet in geslaagd aan de gestelde eisen te voldoen. Waar hij zich oporganisatorische problemen c.q. financiële overmacht beroept, had de directeur een steviger lobby bij de Minister van Justitie moeten voeren.

Zakelijk weergegeven heeft mr. De Jong heeft volgende verklaard.
De kwestie speelt in de onderhavige inrichting reeds 1 1⁄2 jaar. Op 10 juni 2001 heeft een aantal gedetineerden een klacht ingediend. Op 29 januari 2002 heeft de beroepscommissie uiteindelijk bepaald dat de gebouwelijke situatie zichniet verzet tegen het gemeenschappelijk nuttigen van de maaltijd en dat er derhalve gemeenschappelijk gegeten moet worden. De uren die de gedetinerden op hun cel doorbrachten om te eten, elf per week, zijn zij tekort gekomen in hundagprogramma. Met de uitspraak van de beroepscommissie leek de zaak rond. Er is begrip voor dat de directeur, na de uitspraak, even tijd nodig had om invulling aan de uitspraak van de beroepscommissie te geven. Meteen na deuitspraak heeft de gedeco een voorstel aan de directeur gedaan. Op 18 maart 2002 trad een nieuw dagprogramma in werking. Aan het gemeenschappelijk eten was echter nog geen invulling gegeven. Waar de uren eten op cel nog steedswerden meegeteld, voldeed ook het nieuwe dagprogramma niet aan de eisen die aan het programma mogen worden gesteld. Eerst op 17 juni 2002 is de kwestie naar tevredenheid geregeld.
In maart 2002 hebben diverse gedetineerden een klaagschrift ingediend, omdat de directeur nog steeds geen uitvoering had gegeven aan de uitspraak van de beroepscommissie. Bij de behandeling van de klachten heeft de directeur naarvoren gebracht dat hij niets voor gezamenlijk eten voelt; bovendien zou de ene gedetineerde zich een duurdere maaltijd kunnen veroorloven dan de andere. Tevens heeft de directeur ervoor gekozen aan te haken bij een landelijkerichtlijn: het dagprogramma verlengen. Dat laatste vergt volgens de directeur weer tijd. Kortom: de vertraging is steeds terug te voeren op roostertechnische problemen.
Wat de redelijkheid van de termijn betreft wordt opgemerkt dat de termijn van vier maanden samenhing met een specifieke inrichting. In het onderhavige geval had het allemaal veel sneller gekund. Wat de hoogte van de toe te kennentegemoetkoming betreft, ware aan te haken bij het tarief dat de rechtbank hanteert ingeval een verdachte ten onrechte van zijn vrijheid beroofd is geweest. Omgerekend betekent dit f. 6,25 per gemist uur dagprogramma.

Zakelijk weergegeven heeft [klager 1] het volgende opgemerkt.
Ik hoor dat de directeur verbaasd was na de ontvangst van de uitspraak van de beroepscommissie van 29 januari 2002 en bijna van zijn stoel viel. Met hem val ik nu bijna van mijn stoel. In de p.i. De Marwei te Leeuwarden, eenvergelijkbare inrichting, heb ik eenzelfde procedure gevoerd en gewonnen. Meteen na mijn aankomst in Zutphen heb ik de directeur daarmee geconfronteerd. We hebben daar veel over gesproken.
Voor de goede orde merk ik op dat de directeur in samenspraak met de gedeco heeft besloten de essentie van de uitspraak van de beroepscommissie na te leven. Vanaf 17 juni 2002 is er een 78-urig dagprogramma. De maaltijden wordenevenwel nog steeds op eigen cel genuttigd. Die tijd wordt, in tegenstelling tot voorheen, nu gecompenseerd.
Ik ben van mening dat een relatief hoge tegemoetkoming op zijn plaats is. Voor mij is het onbegrijpelijk dat ik meer dan een jaar heb moeten wachten op invulling van één van mijn grondrechten.

Zakelijk weergegeven heeft [klager 2] volgende aangevoerd.
Ik sluit mij aan bij hetgeen door [klager 1] is gezegd.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De uitspraak van de beroepscommissie van 29 januari 2002 heeft mij zeer verbaasd. Ik viel bijna van mijn stoel. De uitspraak werd door mij ontvangen op 14 februari 2002. Tot die tijd heeft de inrichting gehandeld overeenkomstig eeneerdere uitspraak van de beroepscommissie, waarin was bepaald dat de gebouwelijke situatie zich wèl verzette tegen het gemeenschappelijk nuttigen van de maaltijd. Naar aanleiding van een opmerking van [klager 1] merk ik op dat ikverbaasd kon zijn, omdat de beroepscommissie eerder had uitgemaakt dat de gebouwelijke situatie van mijn inrichting zich verzette tegen het gemeenschappelijk nuttigen van de maaltijd. Naar aanleiding van een opmerking van mr. DeJong merk ik op dat het juist is dat de beroepscommissie in de eerste zaak de situatie in de inrichting niet zelf in ogenschouw heeft genomen en in de tweede zaak wel.
Na de ontvangst van de uitspraak van 29 januari 2002 kampten we in de inrichting met organisatorische – en belevingsproblemen. In onze p.i. hebben we ook een zogenoemde jovo-afdeling. Wij voorzagen grote beheersmatige problemenindien we deze groep, gedetineerden in de leeftijd van 18 tot 23 jaar, gemeenschappelijk hun maaltijd in de huiskamers zouden laten nuttigen. Daar leent de populatie van deze groep zich nu eenmaal niet voor.
Onze p.i. kent ook de zogenoemde gevangenis-24. Daar zitten gedetineerden die wat extra aandacht behoeven, niet tegen de massaliteit van een grote afdeling kunnen en derhalve beter af zijn bij een kleinschaliger afdeling. Deze groepheeft geen behoefte aan het gemeenschappelijk nuttigen van de maaltijd en blijft dan liever op cel. Naar aanleiding van een opmerking van [klager 1] merk ik op dat het klopt dat de gevangenis-24 in juni 2002 een huis vanbewaring-status heeft gekregen, maar toen de vraag speelde hoe uitvoering te geven aan de uitspraak van de beroepscommissie bestond de gevangenis-24 nog wel.
Gelet op de aard van de materie, de gevoerde overleggen met de ondernemingsraad en de gedeco, het gedane tegenvoorstel van de gedeco (extra bezoek), ben ik van mening dat de gehanteerde termijnen aanvaardbaar, zelfs bijzonder snelzijn. We werken met een zes-weeksrooster en het overleg met de ondernemingsraad is voortvarend gevoerd.

3. De beoordeling
In haar uitspraak van 29 januari 2002, nr. 01/1407/GA, overwoog de beroepscommissie dat in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap, waarvan ten aanzien van de gevangenis Zutphen te Zutphen sprake is, de gedetineerdenmet uitzondering van de in artikel 20, derde lid, Pbw genoemde perioden in gezamenlijkheid verblijven. Het tweede lid van voormeld artikel geeft een aantal specifieke uitzonderingsmogelijkheden. Eén van dieuitzonderingsmogelijkheden is dat de gedetineerden kunnen worden verplicht zich tijdens hun maaltijden in hun verblijfsruimten op te houden. Op het punt van het gebruik van de maaltijden op cel vermeldt de Memorie van Toelichtingdat niet alle penitentiaire inrichtingen de gebouwelijke mogelijkheid bieden om de maaltijden gemeenschappelijk te gebruiken. De beroepscommissie oordeelde dat de gebouwelijke situatie zich in Zutphen niet verzette tegen hetgemeenschappelijk nuttigen van de maaltijd. Het beroep van de toenmalige klagers werd dan ook gegrond verklaard.

De huidige klagers zijn, zo verstaat de beroepscommissie, thans van oordeel dat de directeur er te lang over heeft gedaan om invulling c.q. uitvoering te geven aan voormelde uitspraak van de beroepscommissie.

De beroepscommissie toetst in beginsel ex tunc. Dit zou met zich brengen dat getoetst zou moeten worden of ten tijde van het indienen van de klaagschriften (medio maart 2002) sprake was van een dusdanig tijdsverloop sedert deuitspraak van de beroepscommissie van 29 januari 2002, dat de beroep- en onderliggende klaagschriften om die reden (alsnog) gegrond zouden moeten worden verklaard. De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op het feit dat deuitspraak van 29 januari 2002 op 11 februari 2002 naar partijen is gestuurd en in de inrichting wordt gewerkt met een zogenoemd zesweeks-rooster, in redelijkheid niet van de directeur kon worden gevergd dat medio maart 2002 hetdagprogramma reeds was aangepast.
Om nieuwe procedures te voorkomen, zal de beroepscommissie rekening houden met nieuwe feiten en omstandigheden die zijn opgekomen na de uitspraak van de beklagrechter en in het onderhavige geval derhalve ex nunc toetsen.

De beklagrechter heeft in haar uitspraak voor de beoordeling van de termijn onder meer aansluiting gezocht bij een uitspraak in kort-geding van 10 april 2002 betreffende een soortgelijke materie (aanpassing dagprogramma) in eenandere penitentiaire inrichting. De kort-gedingrechter achtte een termijn van vier maanden aanvaardbaar. De beroepscommissie is van oordeel dat deze termijn niet maatgevend kan zijn. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de problemenwaarvoor een inrichting zich in de bedoelde situatie gesteld ziet weliswaar in grote lijnen vergelijkbaar zullen zijn, maar dat laat onverlet dat op inrichtingsniveau de specifieke organisatorische- en roostertechnische problemenzullen verschillen. Daarmee zal ook de redelijke termijn die een inrichting nodig heeft voor aanpassing van het dagprogramma per inrichting verschillen.
In het onderhavige geval deed de beroepscommissie op 29 januari 2002 uitspraak. Deze uitspraak werd op 11 februari 2002 naar partijen gestuurd. Volgens eigen zeggen ontving de directeur de uitspraak op 14 februari 2002.
In het kader van de beklagzaken heeft de directeur de beklagcommissie bij brief van 25 april 2002 geïnformeerd. In die brief staat dat het streven van de directeur er aanvankelijk op was gericht om vanaf 1 mei 2002 hetgemeenschappelijk nuttigen van de maaltijd mogelijk te maken.
Vast is te komen te staan dat de directeur deze termijn niet heeft gehaald, omdat kennelijk sprake was van het tot stand komen van landelijk beleid, zodat alle inrichtingen met een regime van algehele gemeenschap zoveel mogelijkdezelfde lijn zouden voeren. Dit bracht, volgens voormelde brief van 25 april 2002 aan de gedetineerdencommissie, met zich dat de beoogde invoeringsdatum van 1 mei 2002 niet gehaald zou kunnen worden, maar dat gestreefd zou wordennaar invoering per 1 juni 2002.
Uiteindelijk is het nieuwe dagprogramma, zo bleek tijdens de zitting van de beroepscommissie, ingevoerd per 17 juni 2002.

De beroepscommissie stelt vast dat het geruime tijd heeft geduurd voordat uiteindelijk sprake was van een dagprogramma dat ieders goedkeuring kon wegdragen. Zij tekent daarbij evenwel aan dat de directeur steeds in overleg isgeweest en op enig moment met landelijk beleid werd geconfronteerd hetgeen weer zijn weerslag heeft gehad op de besluitvorming met betrekking tot het in zijn inrichting in te voeren dagprogramma. De verschillende belangen tegenelkaar afwegend komt de beroepscommissie tot het oordeel dat niet gezegd kan worden dat de tijd die de directeur nodig heeft gehad om uitvoering c.q. invulling te geven aan de uitspraak van de beroepscommissie van 29 januari 2002onredelijk of onbillijk is. Zij is dan ook van oordeel dat de beroepen van de klagers ongegrond moeten worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en mr.J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op

secretaris voorzitter

Bijlage

Naam (ex) gedetineerde nummer
[klager] 02/1231/GA
[klager] 02/1233/GA
[klager] 02/1234/GA
[klager] 02/1235/GA
[klager] 02/1237/GA
[klager] 02/1238/GA
[klager] 02/1239/GA
[klager] 02/1240/GA
[klager] 02/1241/GA
[klager] 02/1242/GA
[klager] 02/1243/GA
[klager] 02/1244/GA
[klager] 02/1245/GA
[klager] 02/1246/GA
[klager] 02/1247/GA
[klager] 02/1248/GA
[klager] 02/1252/GA
[klager] 02/1253/GA
[klager] 02/1254/GA
[klager] 02/1255/GA
[klager] 02/1256/GA
[klager] 02/1257/GA
[klager] 02/1258/GA
[klager] 02/1259/GA
[klager] 02/1261/GA
[klager] 02/1262/GA

Naar boven