Nummer : 15/1830/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 15 juni 2015
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. D.M. Penn, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 9 juni 2015, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker vanuit het
plusprogramma naar het basisprogramma per 9 juni 2015.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 12 juni 2015 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 15 juni 2015.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Uit vaste rechtspraak van de beroepscommissie volgt dat de directeur bij de beslissing tot degradatie in beginsel niet kan volstaan met de enkele verwijzing naar een feit waarvoor een disciplinaire straf is opgelegd, en dat zogenaamd ‘rood’ gedrag
oplevert, maar daarnaast ook de andere gedragingen van verzoeker bij zijn beslissing dient mee te wegen. Uit de bestreden beslissing en uit de reactie van de directeur is voldoende aannemelijk geworden dat de directeur voorafgaand aan de bestreden
beslissing een dergelijke afweging heeft gemaakt. Voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker na afloop van zijn verlof, in de beleving van de directeur bij uitstek een gelegenheid om te laten zien dat verzoeker zich aan afspraken kon houden en
verantwoordelijkheid toonde voor zijn re-integratie, een positieve urinecontrole had. Dat verzoeker juist na zijn verlof een positieve score behaalde bij een urinecontrole heeft de directeur als zeer ernstig opgevat en dit negatieve gedrag tijdens
verlof en tevens laatste fase van detentie heeft de directeur zwaarder laten wegen dan in een eerder stadium van de detentie. Gelet op het vorenstaande is de beslissing van de directeur om verzoeker terug te plaatsen in het basisprogramma, naar het
voorlopig oordeel van de voorzitter, genomen op gronden die deze beslissing kunnen dragen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 15 juni 2015.
secretaris voorzitter