Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0873/GV, 1 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/873/GV

betreft: [klager] datum: 1 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 maart 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Bij uitspraak van 27 februari 2015, nr. 14/4847/GV, heeft de beroepscommissie de Staatssecretaris opgedragen, na advies van de medisch adviseur te hebben gevraagd, een nieuwe
beslissing te nemen. De medisch adviseur van het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft aangegeven dat klager in beeld is bij de medische dienst en dat de zorg vanuit detentie kan worden geleverd. Klager vindt deze overweging onbegrijpelijk nu
iedere gedetineerde min of meer in beeld is bij de medische dienst en dit niets zegt over de mate waarin de noodzakelijke zorg kan worden geboden. De Staatssecretaris maakt niet duidelijk welke zorg in of vanuit detentie aan klager wordt geboden of kan
worden geboden. Klager betwijfelt of alle beschikbare medische en gedragskundige informatie zijn meegewogen. Door de selectiefunctionaris is in het geheel niet ingegaan op klagers stelling dat klager geen hulp wordt geboden die zijn psychische klachten
doen verminderen. Klager wordt in de locatie Norgerhaven in ieder geval geen zorg geboden voor zijn psychische problemen. Sinds het advies van het Pyscho Medisch Team is niets veranderd. Destijds werden geen mogelijkheden gezien klager in detentie de
zorg te bieden die zijn klachten zouden kunnen doen verminderen. Daarin is geen verandering gekomen. Klager krijgt momenteel geen ondersteuning meer van een psycholoog. De thans in de inrichting werkzame psycholoog heeft aangegeven niets voor klager te
kunnen betekenen. Klagers klachten zijn sindsdien verergerd. Hij kan de dood van zijn moeder nog steeds niet verwerken. Dit hangt samen met het feit dat hij geen afscheid van haar heeft kunnen nemen en evenmin om haar heeft kunnen rouwen met zijn vader
en de andere gezinsleden. Voorts gaat hij gebukt onder de angst dat zijn vader tijdens zijn detentie zal overlijden. Hij vindt het onverdraaglijk dat hij – in wat naar verwachting de laatste jaren van het leven van zijn vader zijn – zo weinig tijd met
zijn vader kan doorbrengen. Door een adempauze en een periode van intensief contact met zijn vader en de overige gezinsleden zou klager toekomen aan rouwverwerking en psychisch herstel, zodat hij daarna zijn detentie mentaal beter aan zal kunnen.
Voorts
is recent een cyste in klagers nieren geconstateerd. Klager verwijst daartoe naar een verklaring van de afdeling Maag- darm- en leverziekten van het Universitair Medisch Centrum te Groningen waarin wordt bevestigd dat klager buikklachten heeft en
cysten
in zijn rechternier zijn aangetroffen. Ten slotte verkeert klagers gebit in slechte toestand. Klager is van mening dat de aan de inrichting verbonden tandarts hem onvoldoende zorg kan bieden. De medische dienst staat klager niet toe zich op eigen
kosten
door een tandarts buiten de inrichting te laten behandelen. Hierover is een beroepszaak aanhangig. Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat door de medisch adviseur rekening is gehouden met de recente onderzoeken die in het ziekenhuis zijn verricht
naar klagers buik en nieren. Namens klager is recent een verzoek om herziening ingediend. Aangezien hier de nodige tijd mee gemoeid zal zijn, houdt klager belang bij een “adempauze”.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven –toegelicht. Naar aanleiding van de uitspraak van de beroepscommissie met nr. 14/4847/GV is de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie
verzocht
alsnog advies uit te brengen over klagers lichamelijke en geestelijke gezondheid. De medisch adviseur heeft onderzoek gedaan en heeft geen aanleiding gezien positief te adviseren ten aanzien van klagers verzoek. De noodzakelijke zorg wordt klager
geboden. De Staatssecretaris gaat er van uit dat de medisch adviseur op grond van volledige informatie op medisch en psychisch gebied heeft geadviseerd. Het advies is immers gedateerd na de medische stukken die zijn gevoegd bij het beroepschrift en die
bekend zijn bij de medische dienst van de locatie Norgerhaven. De Staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat er geen absolute noodzaak bestaat voor strafonderbreking. Gelet op het advies van de medisch adviseur over klagers eigen gezondheid en
het
advies over zijn vaders medische gesteldheid, ziet de Staatssecretaris geen reden strafonderbreking aan klager te verlenen. Voorts hecht de Staatssecretaris waarde aan het feit dat klager op grond van artikel 25 van de Regeling tijdelijk verlaten van
de
inrichting (de Regeling) structureel toestemming heeft onder begeleiding zijn vader te bezoeken. Tevens is hij onlangs geselecteerd voor plaatsing in de gevangenis van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard. Dit is beslist in overleg met klager en naar
aanleiding van de aanstaande sluiting van de locatie Norgerhaven.

Op klagers verlofaanvraag is het volgende advies uitgebracht.
De medisch adviseur bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft op 12 maart 2015 geadviseerd dat uit de informatie in het Microhis-dossier en Duwar blijkt dat klager bij de medische dienst in beeld is en dat de zorg vanuit detentie kan worden
geleverd. Op basis van deze informatie ziet de medisch adviseur thans geen medische redenen voor strafonderbreking op medische gronden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zestien jaar met aftrek, wegens – kortweg – moord en verboden wapenbezit. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 29 mei 2020.

Op grond van artikel 37 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze
redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking vanwege zijn eigen gezondheidstoestand en om zijn vader te verzorgen en samen met zijn vader het overlijden van klagers moeder te verwerken. Dit verzoek is bij beslissing van 29 december 2014 afgewezen naar
aanleiding van een negatief advies van de medisch adviseur van 18 november 2014. De medisch adviseur achtte de medische problematiek van klagers vader onvoldoende ernstig. Geadviseerd werd een omgekeerde bezoekregeling en eventueel overplaatsing naar
een inrichting dichter bij de woonplaats van klagers vader. Omtrent klagers lichamelijke en geestelijke gezondheid had de medisch adviseur niet geadviseerd. De beroepscommissie heeft bij uitspraak van 27 februari 2015, nr. 14/4847/GV, het beroep
gegrond
verklaard, de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie, nadat de medisch adviseur om advies
is
gevraagd over de eventuele wenselijkheid van een strafonderbreking in het kader van de behandeling van klagers (eigen) psychische en medische klachten.

Naar aanleiding van voormelde uitspraak heeft de Staatssecretaris de medisch adviseur wederom om advies gevraagd. Op 12 maart 2015 heeft de medisch adviseur negatief geadviseerd. Dit advies is gebaseerd op de op 12 maart 2015 bekende medische gegevens
omtrent klagers lichamelijke en psychische gezondheidstoestand. Niet gebleken is dat de Staatssecretaris niet van dit advies heeft mogen uitgaan. Voor zover klager nadere medische omstandigheden heeft aangevoerd, worden deze niet betrokken in deze
uitspraak, nu deze omstandigheden niet bekend waren ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing. Gelet hierop en met inachtneming van het eerdere advies van de medisch adviseur van 18 november 2014, kon de Staatssecretaris naar het oordeel van
de beroepscommissie in redelijkheid beslissen tot afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Klachten over het medisch handelen van de inrichtings(tand)arts kan klager op grond van artikel 29, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel uiterlijk op de veertiende dag na die waarop het medisch handelen waartegen de klacht zich richt heeft
plaatsgevonden, ter bemiddeling voorleggen aan het hoofd zorg.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 1 mei 2015

secretaris voorzitter

Naar boven