Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4297/TA, 8 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:08-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4297/TA

betreft: [klager] datum: 8 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 12 november 2014 van de beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, is namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker, gehoord. Klager en zijn raadsman, mr. A.R. Ytsma, hebben
schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Op 17 april en 11 mei 2015 is van het hoofd van de inrichting een nadere reactie ontvangen. Een kopie hiervan is aan klager
en zijn raadsman toegezonden.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een maatregel van separatie van 3 juni 2014;
b. schending van het recht op luchten;
c. onvoldoende verzorging in separeerruimte (alarmknop en ontbreken toiletvoorziening voor gehandicapten)

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard wat betreft de onderdelen a en b van het beklag en klager niet-ontvankelijk verklaard in onderdeel c van het beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers beleving van de dag waarop hij is overgeplaatst is totaal anders dan die van de inrichtingen. Hij herkent zich niet in het geschetste beeld.
Hij was juist in contact, vormde naar zijn idee geen gevaar, was niet agressief en berustte in zijn (tijdelijke) terugkeer naar de Pompestichting. Klager is niet in staat gesteld om op fatsoenlijke wijze te luchten. Klager is afhankelijk van een
rolstoel en zonder deze wordt het luchten onaangenaam. Ten opzichte van personen die niet afhankelijk zijn van een rolstoel verkeert klager in een nadeliger situatie. Klager kan niet bij de hulpknop komen. De raadsman heeft dit bij wijze van proef zelf
geprobeerd en ook hij kon niet bij de knop. Het is merkwaardig dat de inrichting dit betwist.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het hoofd van de inrichting verwijst naar het voor de beklagcommissie ingediende verweerschrift waarin de situatie uitgebreid is
beschreven. De zorgmanager heeft geprobeerd of hij zittend vanaf de grond bij de hulpknop kon en dit was het geval. Klager is vaker gesepareerd en dit is nooit een probleem geweest. Er was voldoende aandacht voor de medische conditie van klager. Aan
klager is een pieper verstrekt en achtmaal per dag was er contact met het personeel. Hij had ook toen om hulp kunnen vragen. Klager wilde geen contact met de medische dienst. Klager is dagelijks in de gelegenheid gesteld te luchten. Klager is een
sterke
man en kan staan. Er zijn vanaf 2013 meer dan veertig incidenten geweest met klager. Hij heeft vaak in de separeer of afzonderingsruimte verbleven.
Klager beschikte in ieder geval op 9 juni 2014 over een handmelder. Dit is hem verstrekt vanwege de door hem ingezette honger- en dorststaking en de verslechtering van zijn lichamelijke conditie. Klagers conditie is nauwgezet door het behandelteam
gevolgd. Het opleggen van een maatregel van separatie wordt met het voltallige behandelteam besproken. Alternatieven zijn overwogen, echter door het behandelteam werd ingeschat dat deze de orde en veiligheid binnen de inrichting onvoldoende konden
waarborgen. Gelet op klagers gedrag voorafgaand aan zijn komst en de dreigementen die hij reeds stelselmatig had geuit richting het personeel van de inrichting, heeft het behandelteam geen andere mogelijkheden gezien dan klager bij terugkomst te
separeren. De doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit van deze maatregel zijn derhalve bij oplegging van de maatregel en ook gedurende de looptijd daarvan getoetst.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich op basis van de stukken en de ter zitting gegeven toelichtingen voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om aanhouding van de behandeling van het beroep af.

a.
Op grond van artikel 34, eerste lid in verbinding met artikel 32, eerste lid van de Bvt kan het hoofd van de inrichting een verpleegde afzonderen of separeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op – onder andere - de handhaving van de orde of de
veiligheid in de inrichting.

Klager is op 3 juni 2014 teruggeplaatst vanuit FPC Mesdag naar FPC Pompestichting en na aankomst gesepareerd. Vóór de overplaatsing is de Pompestichting op de hoogte gesteld van de agressiviteit van klager en de door hem geuite dreigementen. Vlak voor
de feitelijke overplaatsing met DV&O heeft klager zich vervuild en verzet geboden. Naar het oordeel van de beroepscommissie rechtvaardigt dergelijke informatie in beginsel het opleggen van de nodige beperkingen na aankomst. Echter, in het
proces-verbaal
van de zitting van de beklagcommissie van 3 september 2014 is omtrent de verklaringen van de zorgmanager het volgende te lezen: “Erkend wordt dat klager rustig was bij terugkeer, er waren op dat moment geen dreigementen en [er was] verbazing dat klager
geen verzet bood. Dit beeld klopte niet met wat door de Van Mesdagkliniek was geschetst. Als rode draad in het gedrag van klager in het algemeen wordt wel gesteld dat klager verkapte dreigementen heeft geuit en blijft uiten”.
De beroepscommissie vindt in het feitelijk gedrag van klager bij aankomst in de Pompestichting onvoldoende aanknopingspunten om klager de meest verstrekkende maatregel van separatie op te leggen. Uit de stukken, waaronder de nadere toelichting van het
hoofd van de inrichting van 11 mei 2015 is onvoldoende gebleken dat de feitelijke situatie na aankomst bij de beslissing is betrokken. Het hoofd van de inrichting had naar het oordeel van de beroepscommissie moeten overwegen of een minder vergaande
maatregel, zoals een plaatsing in afzondering of een plaatsing op een intensieve zorgafdeling meer aansloot bij het doel van de op te leggen beperkingen. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden
vernietigd en het beklag zal in zoverre alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de onjuist gebleken beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van tegemoetkoming
aan
klager. Klager is gesepareerd van 3 juni tot 18 juni 2014, derhalve voor een periode van 15 dagen. De beroepscommissie kent klager derhalve een tegemoetkoming toe van € 150,=.

b.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

c.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat de Bvt en de daarop gebaseerde regelgeving geen
bepalingen kent omtrent de inrichting van een separeercel. Op grond van artikel 56, eerste lid, onder e van de Bvt staat beklag open tegen een beslissing die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van een bij of krachtens de Bvt gegeven
voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt. Hiervan is evenwel niet gebleken. In het bijzonder is niet gesteld of gebleken dat gedurende klagers verblijf in de
separeercel sprake is geweest van een noodsituatie waarop niet direct door het personeel is gehandeld. Klager is dagelijks en veelvuldig door het personeel gezien. Volgens het hoofd van de inrichting heeft klager de hem aangeboden hulp (een po)
geweigerd. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft onderdeel a van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij verklaart het beroep wat betreft de onderdelen b en c van het beklag ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 150,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 8 juni 2015

secretaris voorzitter

Naar boven