Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1298/GB, 14 augustus 2015, beroep
Uitspraakdatum:14-08-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/1298/GB

Betreft: [klager] datum: 14 augustus 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.J. van Eenennaam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 april 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman, op 16 juli 2015 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem terug te plaatsen in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 29 augustus 2013 gedetineerd. Hij verbleef in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Tafelbergweg te Amsterdam. Op 21 april 2015 is hij teruggeplaatst in de gevangenis van de p.i. Dordrecht, waar een regime van
beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau gelden.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager was ziek en heeft dat gemeld bij de medische dienst van de locatie Tafelbergweg. De medische dienst heeft hem geen medicijnen verstrekt. Uit de overgelegde medische gegevens blijkt dat
klager inderdaad al ziek was voordat hij de inrichting verliet en dat hij daarover ook heeft geklaagd bij de medische dienst. Klager had pijnklachten en heeft zijn broer daarvan op de hoogte gesteld. Tijdens zijn verlof bij zijn familie heeft klager
medicatie gebruikt die hem door zijn broer is verstrekt. Een verklaring van klagers broer onderschrijft dit. Klager heeft niet geweten, noch te horen gekregen, welke medicijnen het betrof. Naderhand bleek dat er opiaten in de medicatie aanwezig waren.
Klager heeft geen drugs gebruikt, zodat het drugsontmoedigingsbeleid niet op hem van toepassing is. Voor klager was er geen enkele reden om bewust zijn detentiefasering op het spel te zetten. Het is op
zijn minst aannemelijk dat de positieve score bij de urinecontrole veroorzaakt is door voornoemd medicijngebruik. Er is immers sprake van een gedetineerde van 58 jaar oud, met een normaal arbeidsverleden, geen verslavingsproblematiek en een tot op
heden
voorbeeldig detentieverloop. De ratio van het drugsontmoedigingsbeleid is gelegen in de omstandigheid dat drugsgebruik zou kunnen leiden tot recidive. Daarvan is bij klager geen sprake, ook al heeft hij medicijnen gebruikt die niet werden
voorgeschreven
door een arts. De bestreden beslissing is derhalve buitenproportioneel en onjuist.

3.2 Namens klager is tegenover een lid van de Raad op 16 juli 2015 nog het volgende naar voren gebracht. Klager voelde zich een kleine week voor de ingang van het verlof beroerd. Op 19 maart 2015 heeft klager aan de medische dienst medicatie
gevraagd. Hij heeft toen alleen paracetamol gekregen. Er is nooit aan klager verteld dat hij tijdens detentie geen medicatie mag gebruiken. Hem is alleen verteld dat hij geen drugs en alcohol mag gebruiken. Klagers regimaire verloven zijn altijd goed
verlopen en hij heeft niet eerder een disciplinaire straf opgelegd gekregen wegens een positieve urinecontrole.

3.3 De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Door middel van een urinecontrole, gevolgd door een herhalingsonderzoek, is vast komen te staan dat klager harddrugs heeft gebruikt tijdens een verlof vanuit een b.b.i.
Klager geeft aan tijdens een verlof ziek te zijn geweest en daarom van zijn broer pijnstillers te hebben gekregen. Dat de positieve urinecontrole mogelijkerwijs te wijten is aan het gebruik van medicatie die verboden stoffen bevat, doet niet af aan het
feit dat er verboden stoffen zijn gebruikt. Klager is zelf verantwoordelijk voor hetgeen hij tot zich neemt. Tijdens detentie mogen gedetineerden geen medicatie innemen die niet door een arts van de inrichting is verstrekt. Het gebruik van opiaten is
absoluut verboden. Dat verslaving zou kunnen leiden tot crimineel gedrag of recidive staat hier los van. De selectiefunctionaris is van mening dat er geen reden is af te wijken van het beleid dat het verblijf in een b.b.i. bij het aantreffen van
harddrugs wordt beëindigd.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis van de p.i. Dordrecht is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. De beroepscommissie stelt op basis van de stukken vast dat de urinecontrole van klager op 23 maart 2015 bij terugkomst van verlof positief is bevonden op opiaten, te weten harddrugs. Na de bevestigende uitslag van het herhalingsonderzoek is
klager naar aanleiding van de positieve urinecontrole op 13 april 2015 een disciplinaire straf opgelegd van drie dagen strafcel. Uit telefonische inlichtingen is gebleken dat klager bij de beklagcommissie van de locatie Tafelbergweg beklag heeft
ingesteld tegen voornoemde disciplinaire straf, maar dat hierop nog geen beslissing is genomen.

4.3. In het Drugsontmoedigingsbeleid staat dat bij harddruggebruik direct stopzetting van het verblijf in een b.b.bi. Dient te volgen. Klager stelt dat de positieve urinecontrole veroorzaakt is door medicijnen die hij heeft gebruikt tijdens zijn
verlof. In de huisregels van de locatie Tafelbergweg is weergegeven dat alle medicijnen die niet door de inrichtingsarts aan gedetineerden zijn voorgeschreven worden aangemerkt als drugs, waarvan het gebruik verboden is. Klager heeft zelf ook
aangegeven
dat de betreffende medicijnen niet door de inrichtingsarts waren voorgeschreven. De op de onder 3.3. genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 14 augustus 2015

secretaris voorzitter

Naar boven