Nummer: 15/1166/GB
Betreft: [klager] datum: 26 juni 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. drs. G.L. de Gier, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 6 april 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 15 november 1994 gedetineerd. Hij verblijft in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught in verband met de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 18 jaar. De v.i.-datum valt op
of
omstreeks 11 juli 2016. Aansluitend dient hij een eerder opgelegde tbs-maatregel met dwangverpleging te ondergaan.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager wil naar een kliniek omdat er een einde komt aan de behandelmogelijkheden in het PPC van de p.i. Vught. Dit wordt door het behandelteam en de directeur van de p.i. Vught onderstreept. Een
plaatsing in De Woenselse Poort biedt meer garantie op een continuering van de behandeling. De behandeling in De Woenselse Poort kan worden gezien als een detentiecontinuerende behandeling. Aldaar kan klager in een straf regime worden geplaatst. De
eerder opgelegde TBS-maatregel blijft immers onverkort van kracht. Het beveiligingsniveau van De Woenselse Poort voldoet aan het gevaarscriterium waarvoor destijds de tbs-maatregel werd opgelegd.
Klager is thans gedetineerd voor een delict dat hij gedurende de voorwaardelijke beëindiging van zijn tbs-maatregel met dwangverpleging heeft begaan. Klager bemerkte dat hij hulp nodig had voor zijn (persoonlijkheids)problematiek en heeft verzocht om
plaatsing in een PPC. Vanaf december 2013 volgt klager verschillende therapieën binnen het PPC, die hij met goed gevolg heeft afgerond. Thans is klager nog intensief bezig met schematherapie.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Een plaatsing in een kliniek tijdens de gevangenisstraf als aansluitend nog een tbs-maatregel moet worden ten uitvoer gelegd, is in strijd met het opgelegde rechterlijk vonnis. Bij klager is geen sprake van detentieongeschiktheid dan wel
crisisinterventie. De behandeling in het PPC was gericht op een persoonlijkheidsstoornis. Een persoonlijkheidsstoornis wordt uitsluitend langdurig klinisch behandeld wanneer, zoals in de tbs, sprake is van een beveiligende (tbs) behandeling. De aard
van
klagers problematiek vereist (ook volgens het toedrachtsonderzoek) plaatsing in een tbs-kliniek met een straf gestructureerd regime.
Als de behandelmogelijkheden in het PPC van de p.i. Vught zijn uitgeput en er geen indicatie is voor een continuering van het verblijf aldaar, dan is een plaatsing in een reguliere gevangenis aangewezen. Een plaatsing op grond van artikel 15, vijfde
lid, van de Pbw moet worden opgevat als een detentievervangende behandeling. Tijdens het verblijf van de gedetineerde in een kliniek geldt het regime van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De uitzonderingen die de
Wet Bopz stelt ten aanzien van beveiligende maatregelen zoals separatie, dwangmedicatie, controleren van post e.d. zouden niet op klager van toepassing zijn als hij daar op vrijwillige basis verblijft. Deze beveiligende maatregelen kunnen in een
penitentiaire inrichting wel worden toegepast. Gelet op de opgelegde straf met aansluitend de tenuitvoerlegging van een tbs-maatregel is een setting met het hoogst mogelijke beveiligingsniveau aangewezen. Klager heeft eerder in De Woenselse Poort
verbleven, doch de Wet Bopz kent uitzonderingen ten aanzien van tbs-gestelden.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw kan de selectiefunctionaris bepalen dat een gedetineerde naar een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet Bopz zal worden overgebracht om daar zolang dat
noodzakelijk
is te worden verpleegd in geval van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van deze gedetineerde.
Gelet op artikel 30, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden volgt de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op een advies van de directeur van de inrichting waar de gedetineerde verblijft. In de nota van
toelichting bij dit artikel wordt het vorenstaande als volgt toegelicht:
“(...)
Toepassing van artikel 15, vijfde lid, van de wet is bedoeld voor de gedetineerde:
- bij wie sprake is van een (dreigende) psychiatrische decompensatie dan wel absolute ongeschiktheid voor een detentiesituatie als gevolg van psychiatrische stoornissen, dan wel een psychiatrische aandoening waarvoor klinische behandeling is
aangewezen;
- voor wie op grond van een persoonlijkheidsstoornis een detentievervangende behandeling is aangewezen in een andere voorziening dan een TBS-inrichting.
(...)
Steeds zal naast de psychiatrische beoordeling van de wenselijkheid van de opname in een psychiatrische voorziening ook een gedegen inschatting moeten worden gemaakt van de penitentiaire aanvaardbaarheid van een dergelijke overplaatsing. (...)”.
4.2. Niet aannemelijk is geworden dat vanwege klagers persoonlijkheidsstoornis of een andere psychiatrische aandoening het dringend noodzakelijk is hem ter vervanging van de detentie te behandelen in een psychiatrisch ziekenhuis, in casu De
Woenselse
Poort. Uit het selectieadvies van de directeur van het PPC te Vught komt naar voren dat het verzoek hem op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voortvloeit uit de wens de positief ingezette
behandeling
in het PPC zonder onderbreking te kunnen continueren. Dit vormt echter geen zelfstandige grond voor plaatsing in een psychiatrische ziekenhuis, temeer nu niet is gebleken dat klager detentieongeschikt is en na ommekomst van klagers detentie de
tenuitvoerlegging van de eerder aan hem opgelegde tbs-maatregel zal worden hervat. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 26 juni 2015
secretaris voorzitter