nummer: 15/576/GA
betreft: [klager] datum: 23 juni 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 6 februari 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juni 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn gehoord klagers raadsman mr. M.G. Doornbos, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Norgerhaven, en [...], juridisch
medewerker bij de locatie Norgerhaven..
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
De beroepscommissie begrijpt de klacht in die zin dat klager klaagt over het niet meewerken door de inrichting aan zijn verzoek tot verlenging van zijn rijbewijs.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager wilde zijn rijbewijs laten verlengen. Hij heeft daar verzoekbriefjes voor ingediend. Hij is vervolgens opgeroepen voor een gesprek met een inrichtingsmedewerker en hem is toen verteld dat de inrichting geen medewerking wilde verlenen. Klager
heeft vervolgens nieuwe verzoekbriefjes ingediend maar daar is door de inrichting niet meer op gereageerd. Omdat klagers rijbewijs was verlopen, was er een goede reden om de verlenging daarvan aan te willen vragen.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is op 5 augustus door een medewerker gehoord naar aanleiding van zijn verzoek om het rijbewijs te mogen verlengen. Hem is toen uitgelegd dat de inrichting geen medewerking zal verlenen omdat daartoe volgens de inrichting geen noodzaak bestond.
Klager is volgens de regels behandeld, maar kennelijk was hij het niet eens met de hem gegeven uitleg. De directeur kan niet aangeven waarom het verzoek van klager als niet dringend werd aangemerkt. Overigens klaagt klager over het feit dat hij niet
door de inrichting zou zijn gehoord op zijn verzoek en niet over de beslissing om niet mee te werken aan die verlenging. De directeur heeft geen weet van de einddatum van de geldigheid van dat rijbewijs en ook niet wanneer klagers detentie zal
eindigen.
Indien de noodzaak bestaat, werkt de inrichting in beginsel wel mee.
3. De beoordeling
Niet is weersproken dat klager meermalen een verzoekbriefje heeft ingediend in verband met zijn wens om zijn rijbewijs te vernieuwen.
Ook is niet weersproken dat met klager één keer, te weten op 5 augustus 2014, is gesproken door een medewerker van de inrichting en dat aan klager toen is medegedeeld dat de inrichting geen noodzaak aanwezig achtte om aan dat verzoek van klager de
vereiste medewerking te geven.
Nu de directeur onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat klager geen belang heeft bij het verkrijgen van een nieuw rijbewijs en de beroepscommissie het wenselijk en voor de hand liggend acht dat de inrichting aan dit soort verzoeken van gedetineerden
in beginsel haar medewerking verleent, moet worden geconcludeerd dat de inrichting in dit geval onvoldoende medewerking heeft verleend ten behoeve van het verkrijgen van een nieuw rijbewijs. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand
lijven en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 10,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Plaisier MSc, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 juni 2015.
secretaris voorzitter