Nummers: 15/362/GB en 15/364/GB
Betreft: [klager] datum: 29 april 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. H. Weisfelt, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen op 10 februari 2015 genomen beslissingen van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissingen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissingen
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de penitentiaire inrichting (p.i.) Zoetermeer ongegrond verklaard (kenmerknummer 15/362/GB). Eveneens is het bezwaarschrift van klager
gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen te Den Haag ongegrond verklaard (kenmerknummer 15/364/GB).
2. De feiten
Klager is sedert 8 november 2014 gedetineerd. Hij verbleef in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) te Den Haag.
- Op 14 januari 2015 heeft de selectiefunctionaris klager geïndiceerd voor het PPC den Haag.
- Op 5 februari 2015 is hij overgeplaatst naar het PPC Scheveningen.
- Vanuit deze inrichting is hij na één dag teruggeplaatst naar het JCvSZ te Den Haag.
- Op 10 februari 2015 heeft de selectiefunctionaris het tegen de plaatsing in het PPC gerichte bezwaarschrift ongegrond verklaard alsmede het bezwaar tegen zijn beslissing tot overplaatsing naar p.i. Zoetermeer.
- Op 13 februari 2015 heeft de schorsingsvoorzitter (15/361/SGB) geconstateerd dat de beslissing tot plaatsing n p.i. Zoetermeer volgens de selectiefunctionaris ten onrechte is genomen en niet meer en uitvoer zal worden gelegd.
- Op 23 maart 2015 heeft de schorsingsvoorzitter (kenmerk 15/903/SGB) de tenuitvoerlegging van de selectiebeslissing van 14 januari 2015 – inhoudende de overplaatsing naar het PPC Scheveningen – geschorst. Bij de beslissing tot plaatsing van klager
naar
het PPC den Haag had de medisch adviseur bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie advies moeten worden gevraagd i.v.m. het standpunt van de neuroloog van klager dat plaatsing in een revalidatiesetting was aangewezen.
Klager is op 13 april 2015 in vrijheid gesteld.
3. De standpunten
3.1. Namens klager zijn de beroepen – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Er zijn twee beslissingen verstuurd waarvan niet geheel zeker is welke beslissing de juiste is. Daarom is tegen beide beslissingen beroep ingesteld.
Klager verblijft sinds 9 november 2014 in het JCvSZ. Hij is binnengekomen met vergaande slechtziendheid, een hoge nekhernia en verlammingsverschijnselen aan de linkerzijde van het lichaam ten gevolge van een herseninfarct/TIA, waardoor klager
rolstoelgebonden is. Uit de verplegingsjournalen blijkt dat sprake is geweest van consistente verlammingsverschijnselen, spraakstoornissen en hulpbehoevendheid. Reeds op 8 december 2014 heeft de neuroloog bij het Reinier de Graafziekenhuis geadviseerd
dat klager gebaat is bij een revalidatiesetting waarin aandacht wordt besteed aan psychosomatische behandeling. Door klager te plaatsen in een PPC wordt geen rekening gehouden met de verplegingsbehoefte van klager. De geneesheer-directeur van het
JCvSZ
heeft slechts gekeken naar de mogelijkheden van een revalidatiesetting waarbij de beperking is meegenomen dat de revalidatie van klager dient plaats te vinden in een detentiesetting. Deze beperking is ingegeven door de officier van justitie. Klager
behoort niet tot de doelgroep van het PPC, nu het PPC een gevangenis is met zorg voor psychiatrische patiënten. Klager heeft één dag in het PPC verbleven en dat ging niet goed. Zo werd klager in aanwezigheid van een verpleegster door twee bewaarders
uit
bed gehaald en op het toilet geholpen. Klagers arm kwam klem te zitten, de beugel bleek aan de verkeerde kant gemonteerd te zijn en het toilet is te klein. Ook was er geen zogenoemd papegaai, het hulpmiddel om klager veilig uit zijn rolstoel op te
laten
staan. Klager kan niet zelfstandig naar bed gaan. Door het feit dat klager na één dag is teruggeplaatst naar het JCvSZ is aangetoond dat de selectiebeslissing in strijd is met de zorgbehoefte van klager. Daarnaast dient de selectiebeslissing vernietigd
te worden omdat de beslissing om klager in het PPC te plaatsen reeds genomen was door de geneesheerdirecteur van het JCvSZ en niet door de selectiefunctionaris.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissingen als volgt toegelicht.
De eerste beslissing (overplaatsing naar p.i. Zoetermeer) is fout en per abuis verzonden naar de raadsman van klager. Hierover is telefonisch contact geweest met de raadsman. Het personeel van het PPC heeft de fout opgemerkt en deze beslissing niet
uitgereikt aan klager. Er is een nieuwe (juiste) beslissing genomen op het bezwaar.
Met betrekking tot die tweede beslissing is in beroep aangevoerd dat een langer verblijf in het JCvSZ medisch gezien niet langer geïndiceerd was. Door onder andere het psycho-medisch overleg (p.m.o.) is gezocht naar een passende vervolgsetting waar aan
klager de benodigde begeleiding kon worden gegeven. De gedragsdeskundige heeft een indicatiestelling voor het PPC opgesteld. Conform het advies van de inrichting en psycholoog is klager geselecteerd voor het PPC Scheveningen. Het PPC kon de benodigde
zorg bieden. Klager is op 5 februari 2015 naar het PPC overgeplaatst en na één dag teruggeplaatst naar het JCvSZ als passant. Dit omdat na één dag bleek dat er meer aanpassingen aan de cel gedaan moesten worden. Zodra de aanpassingen zijn gedaan, wordt
klager alsnog overgeplaatst naar het PPC.
Tevens is opgemerkt dat het beroep is gericht tegen het onjuist medisch handelen van de inrichting. In dat geval kan beroep worden ingesteld als bedoeld in artikel 28 Penitentiaire Maatregel.
Nu klager inmiddels in vrijheid is gesteld, wordt verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroepen.
4. De beoordeling
4.1. Nu namens klager is verzocht om een tegemoetkoming toe te kennen, heeft klager belang bij de behandeling van zijn beroepen. De beroepscommissie zal de beroepen inhoudelijk beoordelen.
4.2. Met betrekking tot het beroep met kenmerknummer 15/362/GB overweegt de beroepscommissie dat sprake is van een kennelijke vergissing. De beslissing op het bezwaar is per abuis naar de raadsman van klager verstuurd. De selectiefunctionaris heeft
de kennelijke vergissing op dezelfde dag nog hersteld door opnieuw een (andere) beslissing op het bezwaar te verzenden naar klager en diens raadsman. De raadsman is telefonisch geïnformeerd over deze gang van zaken. Nu de selectiefunctionaris de
beslissing op het bezwaar heeft vernietigd, is er geen sprake meer van een beslissing waartegen beroep kan worden ingesteld. De beroepscommissie oordeelt dan ook dat het beroep hiertegen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.3. Met betrekking tot het beroep met kenmerknummer 15/364/GB overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden (hierna: de Regeling) komen voor plaatsing in een PPC die gedetineerden in aanmerking, ten aanzien van wie in verband met een psychiatrische
stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd of ten aanzien van wie in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere
observatie is vereist.
4.4. De beslissing tot plaatsing of overplaatsing naar het PPC wordt conform artikel 15 van de Pbw door de selectiefunctionaris genomen. In de toelichting bij artikel 20c van de Regeling is bepaald dat de directeur van de inrichting waar de
gedetineerde op dat moment verblijft aan de selectiefunctionaris advies uitbrengt over de behoefte aan forensische zorg. Dit advies wordt gegeven op basis van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch overleg van de inrichting of het
Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.
4.5. Uit het selectieadvies van 14 januari 2015 van het JCvSZ blijkt dat de behandelende artsen klager voor medisch ontslag hebben opgegeven, omdat een langer verblijf in het JCvSZ medisch gezien niet langer geïndiceerd is. Er is kennisgenomen van
het advies van de officier van justitie. De psycholoog adviseert klager over te plaatsen naar het PPC Scheveningen. Het m.d.o. en de vrijhedencommissie adviseren positief voor een overplaatsing naar het PPC Scheveningen.
4.6. Uit de indicatiestelling van 6 januari 2015 blijkt dat klager rolstoelafhankelijk is. Met betrekking tot de benodigde zorg wordt opgemerkt dat klager zich zelfstandig voortbeweegt met behulp van zijn voet. Hij is slechtziend aan één oog (20%)
en blind aan zijn andere oog. Klager krijgt hulp bij het wassen van de oksel en maakt gebruik van een douchestoel. Hij is gemotiveerd mee te werken aan een revalidatiebehandeling buiten detentie. Klager is niet gemotiveerd voor behandeling van een
conversiebeeld binnen een PPC. Hij wil enkel buiten detentie behandeld worden. Een opname-indicatie voor verblijf in het JCvSZ is niet meer actueel. De zorgsetting wordt omschreven als “klinisch: behandeling”.
4.7. De beroepscommissie oordeelt dat uit dit advies niet blijkt dat sprake is van indicaties als omschreven in artikel 20c van de Regeling. Derhalve voldoet de beslissing van de selectiefunctionaris tot plaatsing in het PPC Den Haag niet aan de
wettelijke vereisten. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. Nu klager reeds na één dag is teruggeplaatst van het PPC Scheveningen naar het JCvSZ en daar tot 13 april 2014 heeft verbleven, acht de beroepscommissie geen termen
aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij beslist als volgt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep met kenmerknummer 15/362/GB.
De beroepscommissie verklaart het beroep met kenmerknummer 15/364/GB gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Nu klager inmiddels in vrijheid is gesteld, volstaat zij hiermee. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op
secretaris voorzitter