nummer: 02/2196/GV
betreft: [klager] datum: 6 november 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 21 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 10 oktober 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. R.J. Baumgardt om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft naar aanleiding van de gegrondverklaring van het beroep van klager en de opdracht een nieuwe beslissing te nemen, opnieuw besloten tot afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking.
2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Op 3 oktober 2002 is klager 7 dagen strafonderbreking verleend in verband met het overlijden van zijn vriendin. De Minister stelt dat met deze strafonderbreking aan de opdracht tot het nemen van een nieuwe beslissing is voldaan. Dieopdracht dateert echter van 7 oktober 2002 en had niets te maken met het overlijden van zijn vriendin, maar met het zorgdragen voor opvang van zijn zoon. De Minister veronderstelt verder dat het gelukt is om opvang voor de zoon vanklager te regelen, want dat bewijst zijn terugkeer in detentie. Klager vraagt zich af of hij overtuigender bewijs had geleverd voor de noodzaak van de strafonderbreking door niet te voldoen aan de gestelde voorwaarden. Er is nietwerkelijk aan de opdracht van de beroepscommissie voldaan.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 3 oktober 2002 is aan klager 7 dagen strafonderbreking verleend in verband met het overlijden van zijn vriendin en haar begrafenis. Op 7 oktober 2002 besloot de beroepscommissie tot gegrondverklaring van klagers beroep, waarbijwerd aangegeven dat hij in staat moet worden gesteld opvang voor zijn zoontje te regelen. Klager is tijdens de strafonderbreking in de gelegenheid geweest opvang te regelen voor zijn zoontje. Dat dit kennelijk is gelukt, bewijstzijn terugkeer in detentie. Gelet hierop is wederom besloten het verzoek om strafonderbreking in verband met het regelen van opvang voor klagers zoontje af te wijzen.
3. De beoordeling
Bij uitspraak van 7 oktober 2002 (02/1939/GV) heeft de beroepscommissie het beroep van klager gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek om strafonderbreking gegrond verklaard en de Minister opgedragen een nieuwe beslissing tenemen met inachtneming van haar uitspraak. De beroepscommissie oordeelde dat sprake is van een bijzondere omstandigheid en dat klager in staat moet worden gesteld om opvang voor zijn zoontje te regelen.
De beroepscommissie stelt thans vast dat klager op 3 oktober 2002 7 dagen strafonderbreking is verleend in verband met het overlijden van zijn vriendin en haar begrafenis. Daargelaten dat niet is gesteld noch gebleken dat klager instaat is geweest voor opvang van zijn zoontje zorg te dragen, is met de beslissing van 3 oktober 2002 waarbij strafonderbreking is verleend op een andere grond, niet voldaan aan de opdracht tot het nemen van een nieuwe beslissingdie voortvloeit uit de uitspraak van de beroepscommissie van 7 oktober 2002.
Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen, gezien de omstandigheden, binnen een week een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van dezeuitspraak en de uitspraak van 7 oktober 2002.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op binnen een week een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 6 november 2002
secretaris voorzitter