Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1396/GA, 23 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:23-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/1396/GA

Betreft: [klager] datum: 23 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.C. Reehuis, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 mei 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 juli 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N.C. Reehuis, en namens de p.i. Amsterdam Over-Amstel, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur,
[...] en [...], psychiater.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 6 mei 2015, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de
duur van drie maanden.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat er geen sprake is van gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw. De toelichting van de directeur is onvoldoende. Klager stelt tevens vraagtekens bij de onafhankelijkheid van
de tweede beoordelaar, psychiater P, aangezien hij overleg heeft gepleegd met de behandelend psychiater H. Dwangbehandeling was niet strikt noodzakelijk. Daarom begrijpt klager niet waarom de contra-expertise die hij wilde organiseren niet kon worden
afgewacht, mede gelet op de ingrijpendheid van de a-dwangbehandeling. De incidenten waar naar wordt verwezen betreffen relatief oude feiten van medio januari en februari 2015. De poging zichzelf te verhangen was een schreeuw om hulp en was eenmalig.
Klager had niet de intentie om brand te stichten in zijn cel. Acuut ingrijpen werd kennelijk destijds niet noodzakelijk geacht. Voor klager is onbegrijpelijk waarom enkele maanden later dwangmedicatie wel noodzakelijk is. Klager verblijft thans nog in
voorlopige hechtenis. Hij vindt dat ook dit aspect moet meewegen in de beslissing. Door de medicatie wordt klager slaperig en heeft hij geen energie meer om bijvoorbeeld te gaan sporten of onderwijs te volgen. Het gaat niet goed met hem.
Door de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De behandelend psychiater en de tweede onafhankelijk psychiater hebben geadviseerd a-dwangbehandeling toe te passen. Er is sprake van gevaar. Klager is bekend met een ernstig
psychiatrisch ziektebeeld en ernstige oordeels- en kritiekstoornissen. Hij komt in gesprekken angstig en gespannen over. Hij is erg op zijn hoede, zijn denken verloopt weinig gestructureerd en er zijn paranoïde en betrekkingswanen. Er is een causaal
verband tussen het gevaar en de stoornis. Er is geen sprake van ziekte-inzicht. Hij staat niet open voor overleg over behandelmogelijkheden. Hij geeft aan dat er niets mis is met hem. Hij is dan ook niet bereid tot het maken van behandelafspraken. Het
gevaar is afwendbaar door het inzetten van medicatie en daarmee doelmatig.
De paranoïde wanen zullen waarschijnlijk leiden tot een toename van gevaarlijk en agressief gedrag. Hij heeft eerder een serieuze poging gedaan zichzelf te verhangen. Door de nachtelijke geluidsoverlast roept hij bij zijn medepatiënten agressie op. Hij
zoekt steeds vaker de confrontatie met het personeel. Hij wordt verbaal agressief. Hij geeft aan geweld te zullen plegen tegen het personeel. De intercom en rookmelder op cel worden regelmatig door klager afgeplakt, waardoor hij de algemene veiligheid
in gevaar brengt.
De inrichting heeft klager willen motiveren tot vrijwillige inname van medicatie en hem gesepareerd in een afzonderingscel. Hij weigert de medicatie langdurig in te nemen. Gedurende de tijd dat klager medicatie heeft ingenomen, heeft hij beter
gefunctioneerd. Om een effectieve behandeling te garanderen is het noodzakelijk dat hij zijn medicatie langdurig inneemt, zo nodig onder dwang.
Klager is reeds beoordeeld door een onafhankelijke psychiater. Tegen een contra-expertise staat geen bezwaar, mits dit past binnen de termijnen van de besluitvorming voor a-dwangbehandeling.

Psychiater P. heeft ter zitting van de beroepscommissie verklaard dat hij klager niet eerder heeft gezien of behandeld. Hij is evenmin betrokken geweest bij de behandelbesprekingen over klager. Psychiater P. voelt zich voldoende onafhankelijk om een
oordeel te kunnen geven. Klager heeft overleg gehad met de behandelend psychiater om te informeren naar de motivatie voor het verzoek. Dit gebeurt vaker en kan zowel voor als na het gesprek met een patiënt plaatsvinden.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 46e, eerste lid jo. Artikel 46d onder a van de Pbw kan de directeur besluiten tot de toepassing van een geneeskundige behandeling voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de
geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend
psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring
betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw zich voordoet.

Uit de overgelegde stukken blijkt dat alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling ten aanzien van klager is genomen de directeur advies heeft ingewonnen bij behandelend psychiater H. en een niet bij de behandeling betrokken psychiater P.

Met betrekking tot de door klager aangevoerde grond dat psychiater P. onvoldoende onafhankelijk is, overweegt de beroepscommissie het volgende. Ter zitting van de beroepscommissie heeft psychiater P. verklaard dat hij klager niet eerder heeft gezien of
behandeld. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft psychiater P. daarmee voldaan aan het vereiste dat hij niet bij de behandeling is betrokken. De omstandigheid dat psychiater P. overleg heeft gevoerd met de behandelend psychiater leidt niet tot
een ander oordeel. Het door psychiater P. opgestelde advies is – zo blijkt uit de tekst – voornamelijk gebaseerd op de waarnemingen tijdens het gesprek van psychiater P. met klager.

Voorts overweegt de beroepscommissie het volgende. In haar uitspraak van 3 december 2013 (RSJ 03/12/2012, 13/2542/GA en 13/2699/GA) heeft de beroepscommissie overwogen dat het ter waarborging van de onafhankelijkheid aanbeveling verdient de aanvraag
voor de tweede psychiatrische verklaring te doen bij een psychiater die niet werkzaam is binnen hetzelfde PPC als waar de gedetineerde verblijft. Onderhavige zaak onderstreept het belang dat in een kleinschalige omgeving zoals een PPC, elke schijn van
vooringenomenheid wordt voorkomen. Mede gelet op de aandoeningen waar patiënten voor behandeld worden, kan raadpleging van een psychiater van buiten het PPC eventueel wantrouwen bij de patiënten voorkomen. Voor zover raadpleging van een psychiater van
buiten het PPC niet mogelijk is, is het aan te bevelen in de rapportage van de tweede psychiater te omschrijven hoe de onafhankelijkheid desalniettemin is gewaarborgd.

Uit het uittreksel van klagers behandelplan blijkt dat bij hem sprake is van ernstige paranoïde psychosen die waarschijnlijk zullen leiden tot een toename van gevaarlijk gedrag en agressie. Klager heeft eerder een suïcide poging ondernomen door middel
van verhanging. Hij heeft getracht brand te stichten op zijn cel en verkeert in de veronderstelling dat er door het personeel ‘zaadjes’ in zijn hoofd worden gepland, waardoor hij de controle over zichzelf kwijtraakt. Ook heeft hij het idee dat hij
wordt
vergiftigd. Tevens heeft hij meerdere malen geluidsoverlast veroorzaakt. Door het stelselmatig afplakken van de intercom en de rookmelder op cel is geen goede controle mogelijk op het gedrag van klager. Er hebben verscheidene gesprekken plaatsgevonden
omtrent klagers paranoïde gedrag en het starten van medicatie. Klager ging aanvankelijk akkoord met de start van medicatie, maar na enkele dagen stopte hij de inname, omdat hij naar eigen zeggen beter was. Een dwangbehandeling zal volgens de
behandelaar
de psychose in gedeeltelijke of volledige remissie brengen en daarmee bovengenoemde gevaarscriteria doen verdwijnen.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige
behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling
voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt
als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 23 juli 2015

secretaris voorzitter

Naar boven