nummer: 15/788/GA
betreft: [klager] datum: 20 juli 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 9 maart 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering aan klager tijdens het verlof zijn Belgische identiteitskaart mee te geven.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft – samengevat weergegeven – het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Er is sprake van feitelijke beslaglegging op het Belgische identiteitsbewijs van klager. De inrichting is onbevoegd tijdens
klagers verlof diens identiteitsbewijs achter te houden. De formaliteiten van beslaglegging en dwangmiddelen als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) of het Wetboek van Strafvordering (Sv), een gesloten systeem, zijn niet
gevolgd.
De directeur kan geen buitenwettelijke maatregelen opleggen. Dit wekt willekeur in de hand. De door het Openbaar Ministerie (OM) gestelde voorwaarde dient geen enkel doel. In Nederland geldt een wettelijke identificatieverplichting die met een
origineel
identiteitsbewijs vervuld dient te worden. Identificeren met een kopie en een brief van de inrichting werkt bovendien stigmatiserend en staat haaks op de resocialisatiedoelstelling van een algemeen verlof. Het OM heeft ook geen enkel belang bij deze
voorwaarde, aangezien bij eventuele ontvluchting klager in België het feitelijk beslagen identiteitsbewijs zou kunnen laten vervangen. Klager is gewoon teruggekeerd na zijn verlof. Klagers belang niet te worden gestigmatiseerd dient in dit geval dus
zwaarder te wegen dan het belang van het OM.
De directeur heeft daarop geantwoord door te verwijzen naar de uitspraak van de beklagcommissie.
3. De beoordeling
In artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht (hierna: de Wet) is het volgende bepaald:
“Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is verplicht op de eerste vordering van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8 van de Politiewet 2012 of artikel 6a van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, een identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 ter inzage aan te bieden. Deze verplichting geldt ook indien de vordering wordt gedaan door een toezichthouder.”
Het niet voldoen aan deze verplichting is strafbaar gesteld in artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht.
In artikel 1 van de Wet worden de documenten aangewezen waarmee de identiteit van personen kan worden vastgesteld. Een verlofpas als bedoeld in artikel 12 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting of een al dan niet gewaarmerkte kopie van
het
identiteitsbewijs worden hierin niet genoemd. In het tweede lid van artikel 1 van de Wet is bepaald dat de minister van Veiligheid en Justitie andere documenten kan aanwijzen ter vaststelling van de identiteit van personen. Het is de beroepscommissie
niet gebleken dat de minister hiervan gebruik heeft gemaakt. Mitsdien is de bestreden beslissing in strijd met de wet.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu niet is gebleken dat klager daadwerkelijk enig nadeel heeft ondervonden, zijn er geen
termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 20 juli 2015
secretaris voorzitter