Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1588/GA, 6 november 2002, beroep
Uitspraakdatum:06-11-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1588/GA

betreft: [klager] datum: 6 november 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 30 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Utrecht, locatie Nieuwegein te Nieuwegein,

gericht tegen een uitspraak d.d. 22 juli 2002 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep,welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 oktober 2002, gehouden in de p.i. Utrecht, locatie Nieuwegein te Nieuwegein, zijn gehoord klager en de unit-directeur dhr. [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel wegens bedreiging van een personeelslid van welke straf zes dagen tenuitvoergelegd zijn.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Niet bestreden wordt dat de termijn als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Pbw is overschreden maar dit is geschied inverband met de in acht genomen zorgvuldigheid. Er hebben twee gesprekken met de medewerker arbeid plaatsgevonden. Deze medewerker was erg onder de indruk van het gebeuren en had tijd nodig om alles weer op een rijtje te krijgen. Dewerkmeester heeft het niet als geintje opgevat. Andere personeelsleden hebben het incident niet gezien. Klager heeft zich schuldig gemaakt aan fysiek geweld ten opzichte van een personeelslid. Klager is na het incident weer aan hetwerk gegaan. De werkmeester was nog maar kort in dienst en was te overdonderd om direct te reageren. Ondanks de overschrijding van de termijn wordt de strafoplegging materieel gezien terecht geacht. De directeur maakt bezwaar tegenhet toekennen van de tegemoetkoming.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager was niet van plan om de werkmeester te gijzelen. Het was als geintje bedoeld. De werkmeester kwam altijd naar klager toe voor een praatje. Het gesprek heeft plaatsgevonden midden in de werkzaal en iedereen heeft het gezien.De werkmeester had een mes in zijn hand en begon over een gijzeling die in Amsterdam heeft plaatsgevonden. De werkmeester zei dat dat in deze p.i. niet zou lukken omdat het personeel goed opgeleid is en de p.i. goed beveiligd is. Dewerkmeester heeft met het mes naar klager gewezen. De werkmeester heeft klager het mes gegeven en klager heeft toen zijn pols op de schouder van de werkmeester gelegd en het mes dicht bij diens keel gehouden. Klager heeft het mes opde grond gegooid. Naar een andere werkmeester toe maakte de werkmeester een gebaar dat het een geintje betrof. Later vertelde de werkmeester hem dat anderen vonden dat het niet door de beugel kon.

3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat klager zich aan het hem verweten wangedrag schuldig heeft gemaakt en dat de hem opgelegde straf op zichzelf niet als onredelijk of onbillijk kan wordenaangemerkt.
Klager is gedurende een periode van meer dan vijftien uur in afzondering geplaatst zonder dat daar een beslissing van de directeur aan ten grondslag lag. Voorts is aan klager niet onverwijld mededeling gedaan van de hem opgelegdestraf terwijl er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigen. Derhalve is de beroepscommissie met de beklagrechter van oordeel dat niet is voldaan aan het in artikel 24, vierde lid en het in artikel 58, eerste lid,van de Pbw gestelde. Hetgeen door de directeur is aangevoerd doet aan het vorenstaande niet af. De directeur dient het onderzoek zo tijdig aan te vangen en zodanig in te richten dat aan genoemde voorschriften kan worden voldaan.
Voor wat betreft de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie dat, nu de klacht enkel op formele gronden gegrond is, de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming als te hoog moet wordenbeoordeeld. Het beroep zal voor wat de hoogte van de tegemoetkoming betreft dan ook gegrond worden verklaard en de beroepscommissie zal een lagere tegemoetkoming vaststellen, namelijk € 5,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de hoogte van de aan klager toegekende tegemoetkoming, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomtvan € 5,=.
Voor het overige verklaart de beroepscommissie het beroep ongegrond en bevestigt zij de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 06 november 2002

secretaris voorzitter

Naar boven