Nummer: 15/1065/GA
Betreft: [klager] datum: 17 juli 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.J. Morra, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 2 april 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juni 2015, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord namens de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC de heer [...] en mevrouw [...], juridisch medewerkster bij het PPC.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, en zijn raadsman op behoorlijke wijze zijn opgeroepen, zijn zij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 2 april 2015, inhoudende
dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Bij klager is geen psychiatrische diagnose gesteld in de zin van artikel 46e, tweede lid, van de Pbw. Voorts is in onvoldoende mate gebleken dat klager een gevaar is voor zichzelf of voor anderen.
Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is op 27 februari 2015 in het PPC van de p.i. Vught geplaatst, nadat hij in een
GGZ-instelling, waar hij middels een inbewaringstelling (IBS) verbleef, personeel had aangevallen. De IBS was afgegeven in verband met de psychotische ontwikkeling van klager en het daaruit voortkomende gevaar voor derden. Klager is bekend met
religieuze en complot wanen. Zonder medicatie is er sprake van een zeer dreigende persoon, die vanuit zijn wanen in staat is tot ernstige fysieke agressie. Net als in de GGZ-instelling weigert klager in het PPC de voorgeschreven medicatie in te nemen.
3. De beoordeling
Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend
psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring
betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet.
Alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling is genomen, heeft de directeur advies ingewonnen bij de behandelend psychiater van klager en bij een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht.
Uit die adviezen komt naar voren dat bij klager sprake is van psychotische episodes met waanvorming, in de vorm van een religieuze grootheidswaan. Tijdens een recente IBS heeft klager personeel aangevallen. In het PPC stelt klager zich dreigend op en
heeft hij beide psychiaters bedreigd met geweld. Hij weigert antipsychotische medicatie in te nemen. Toepassing van een kortdurende
B-behandeling heeft niet tot vrijwillige inname van medicatie geleid.
De enige manier om de impasse in de behandeling en het gevaar, voortkomend uit de stoornis, op dit moment af te wenden is dwangbehandeling type A, aldus de behandelend en niet-behandelend psychiater.
Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat hij vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het
gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van
proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw voor de duur van drie maanden toe te passen kan derhalve niet worden
aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus beslist in raadkamer door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. A.M. van Kalmthout en dr. H.G. van de Bunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 26 juni 2015 en verzonden op 17
juli 2015.
Deze beslissing is bij ontstentenis van de voorzitter getekend door dr. A.M. van Kalmthout en de secretaris.