nummer: 15/807/GA (tussenuitspraak)
betreft: [klager] datum: 17 juli 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Valkeneers, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 9 maart 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juni 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, zijn raadsvrouw mr. K. Valkeneers en de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Sittard.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens onenigheid tussen klager en zijn celgenoot waardoor de orde en rust in de inrichting werd
verstoord.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de schriftelijke mededeling van de oplegging van de disciplinaire straf wordt verwezen naar het schriftelijk verslag (rapport) van 24
januari 2015, maar het dossier bevat alleen een schriftelijk verslag van 25 januari 2015.
Op 24 januari 2015 kregen klager en zijn celgenoot gedurende de avond onenigheid over een brief die zijn celgenoot aan het schrijven was. Vervolgens maakte klagers celgenoot een beloproep omdat hij uit de meerpersoonscel wilde. Daarop heeft het IBT
klagers celgenoot uit de cel gehaald. De directeur heeft zowel aan de celgenoot als aan klager een disciplinaire straf opgelegd. Klager kan echter niet verantwoordelijk worden gesteld voor het gedrag van zijn celgenoot en op grond van artikel 51,
vijfde
lid, van de Pbw kan aan klager dan ook geen straf worden opgelegd. Overigens is het opmerkelijk dat klager en zijn celgenoot wederom bij elkaar werden geplaatst bij de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf. Over hetgeen heeft plaatsgevonden
kunnen onder meer medegedetineerden R.V., B. en B. verklaren.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Voor wat betreft de datum van het schriftelijk verslag is sprake van een kennelijke verschrijving.
Er was sprake van een behoorlijke woordenwisseling. Het was zo luidruchtig dat andere gedetineerden het ook gehoord hebben. Gelet op de personele bezetting en de inschatting van de situatie door het aanwezige personeel is het IBT gezet. Klager en zijn
celgenoot zijn gehoord over het incident en wezen daarbij naar elkaar. Zowel aan de celgenoot als aan klager is een disciplinaire straf opgelegd, omdat beiden verantwoordelijk zijn voor het verstoren van de orde en rust op de afdeling.
3. De beoordeling
De schriftelijke mededeling van de strafoplegging verwijst, zoals de raadsvrouw heeft opgemerkt, inderdaad naar een schriftelijke verslag (rapport) van 24 januari 2015, terwijl op die dag slechts een mededeling is opgemaakt en het verslag is gedateerd
op 25 januari 2015. Nu het wettelijke vereiste schriftelijke verslag zich bij de stukken bevindt, kan worden aangenomen dat de verwijzing in de schriftelijke mededeling van strafoplegging berust op een kennelijke verschrijving en in de eerste volzin
van
die mededeling van strafoplegging de datum 24/01/2015 moet worden gelezen als 25/01/2015.
De beroepscommissie acht zich onvoldoende voorgelicht om inhoudelijk op het beroep te beslissen. Zij zal derhalve de behandeling van het beroep aanhouden opdat dr. A.M. van Kalmthout of een ander lid van de Raad op een nader te bepalen tijdstip in de
gelegenheid wordt gesteld inlichtingen in te winnen als bedoeld in artikel 64, vierde lid, van de Pbw. Daartoe wordt de directeur verzocht de gelegenheid te bieden tot het horen van een medegedetineerde, bij voorkeur één van de drie hierboven genoemde
personen, alsmede van een personeelslid die destijds - voorafgaand aan de inzet van het IBT - bij het incident aanwezig was.
4. De tussenuitspraak
De beroepscommissie houdt om voormelde redenen de behandeling van het beroep aan.
Aldus beslist in raadkamer door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. A.M. van Kalmthout en dr. H.G. van de Bunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 26 juni 2015 en verzonden op 17 juli 2015.
Deze beslissing is bij ontstentenis van de voorzitter getekend door dr. A.M. van Kalmthout en de secretaris.
secretaris lid van de Raad