Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1139/TP, 28 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:28-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1139/TP

betreft: [...] datum: 28 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 10 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.H. Th. A. Seegers, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft bij beslissing van 23 mei 2002 de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 10 december 2001 verlengd tot 10maart 2002 en van 10 maart 2002 tot 8 juni 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 29 mei 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal wordenverpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 13 juni 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring, laatstelijk in hethuis van bewaring (h.v.b) De Grittenborgh te Hoogeveen.
De Minister heeft nog niet beslist tot plaatsing van klager in een bepaalde tbs-inrichting.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De beslissing van de Minister is klager op 30 mei 2002 uitgereikt. Aannemelijk is dat klager vanwege zijn chronisch psychotische toestand niet direct adequaat actie heeft ondernomen door deze beslissing onmiddellijk door te sturennaar zijn raadsman. Deze ontving de ministeriële beslissing eerst op 6 juni 2002. Het vorenstaande is voldoende redengevend om klager te ontvangen in het beroep.
De medische verklaring van de forensisch psychiater laat een innerlijke tegenstrijdigheid zien daar waar de psychiater schrijft: "Zijn passantentermijn is ingegaan per 1 juni 2001. Dat wil dus zeggen dat hij inmiddels al meer dan 12maanden zonder behandeling is. Gezien de ernstige psychiatrische stoornis is dit eigenlijk een nauwelijks acceptabele zaak. Er is geen directe acute nood om betrokkene met voorrang binnen het TBS-circuit te plaatsen."

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Op 30 mei 2002 is klager de beslissing inzake beide verlengingen uitgereikt, waarna op 10 juni 2002 namens klager beroep is ingesteld. Gelet op de beroepstermijn ex artikel 67, eerste lid, Bvt (lees: 69, vierde lid, juncto 58,vijfde lid, Bvt) wordt klager niet-ontvankelijk in zijn beroep geacht.
Anders zal het beroep formeel gegrond zijn, nu klager niet tijdig is gehoord met het oog op de beslissing de passantentermijn van 10 december 2001 tot 10 maart 2002 en van 10 maart 2002 tot 8 juni 2002 te verlengen, noch hem tijdigde verlengingen van de passantentermijn zijn medegedeeld. Eerst op 17 april 2002 heeft de Minister klagers strafdossier van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar ontvangen, zodat klager niet eerder als ter beschikking gesteldegeregistreerd stond, de beide verlengingsbeslissingen niet tijdig genomen konden worden, klager niet tijdig gehoord en geïnformeerd kon worden over de verlengingen van zijn passantentermijn en nog geen plaatsingsbeslissing isgenomen. Dit laatste zal op korte termijn geschieden.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Bij de aanvang van de tweede verlengingstermijn verbleef klager negen maanden in een h.v.b. Eendergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Klager verblijft sedert 15 januari 2002 op een Individuele Begeleidingsafdeling (IBA). Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald doorde aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting vanklagers verblijf geen signalen daaromtrent ontvangen. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 25 juni 2002 is er geen acute noodzaak om klager met voorrang binnen het TBS-circuit te plaatsen.

4. De beoordeling
Het beroep is gericht tegen de beslissing om de passantentermijn van 10 december 2001 tot 10 maart 2002 en van 10 maart 2002 tot 8 juni 2002 te verlengen.
De beroepscommissie is van oordeel dat klager in zijn beroep kan worden ontvangen. Gelet op klagers chronische psychose kan zij redelijkerwijs niet oordelen dat klager te dezen in verzuim is geweest.

Klager is op 22 mei 2002 gehoord en bij brief d.d. 23 mei 2002 geïnformeerd over beide verlengingen van de passantentermijn.
Derhalve is niet voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van depassantentermijn op formele gronden te worden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 100,= (tweemaal
€ 50,=).

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie van detbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is aannemelijk geworden dat onder meer als gevolg van het niet tijdig bij de Minister binnenkomen van klagers dossier en het dientengevolge niet (tijdig) registreren van klager als terbeschikking gestelde klager niet in een tbs-inrichting is geplaatst (kunnen worden).

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. is ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Vast is komen staan dat klager sedert de aanvang van zijn detentie op 17 juli 2000 gedurende twee perioden in de FOBA heeft verbleven, te weten van 5 oktober 2000 tot 16 juli 2001 en van 2 oktober 2001 tot 15 januari 2002, op welkelaatste datum hij op de IBA van het huidige h.v.b. van verblijf is geplaatst.

Uit de pro justitia rapportage d.d. 31 augustus 2000, 13 september 2000 en 7 mei 2001 blijkt onder meer dat klager lijdende is aan paranoïde schizofrenie, bij voortduring psychotisch is, de neiging heeft tot impulsdoorbraken enagressieve ontladingen, alsmede een forse persoonlijkheidsproblematiek ondervindt.
Blijkens de medische verklaring d.d. 25 juni 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Assen te Groningen heeft klager als gevolg van zijn chronische psychose veel problemen veroorzaakt in de verschillende h.v.b.'s. Op het momentvan onderzoek door de forensisch psychiater gaat het, voorzover dat kan, op de IBA redelijk en ziet de psychiater geen acute nood om hem met voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen. Gelet op de ernstige psychiatrische stoornisacht de psychiater het nauwelijks acceptabel dat klager al meer dan twaalf maanden zonder behandeling is. Voorts vindt hij het "godgeklaagd" dat ten aanzien van klager nog geen selectiebeslissing is genomen en er in afwachting vanklagers plaatsing niets gebeurt.
Uit het hoorverslag d.d. 22 mei 2002 blijkt dat het psychomedisch team van de inrichting van verblijf een zo spoedig mogelijke plaatsing in een behandelingskliniek noodzakelijk acht.

Gelet op het feit dat klager ten tijde van het ingaan van de eerste verlengingstermijn voor de tweede keer binnen betrekkelijk korte tijd in de FOBA verbleef, alsmede de inhoud van de medische verklaring d.d. 25 juni 2002, de projustitia rapportage en het hoorverslag in aanmerking genomen, komt de beroepscommissie tot de slotsom dat ten tijde van het ingaan van de eerste verlengingstermijn het verblijf van klager in een h.v.b. als onverantwoord moest wordenbeschouwd en dat klager bij voorrang diende te worden geplaatst in een tbs-inrichting. Daaraan doet niet af dat de forensisch psychiater ten tijde van zijn onderzoek, meer dan een half jaar na het ingaan van de eerste verlenging vanklagers passantentermijn, op dat moment geen directe acute nood ziet voor overplaatsing. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard en dient de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 10 december 2001tot 10 maart 2002 ook op materiële grond te worden vernietigd. Dit leidt ertoe dat ook de beslissing om de passantentermijn van 10 maart 2002 tot 8 juni 2002 te verlengen onredelijk en onbillijk is. Het beroep tegen dezeverlengingsbeslissing zal eveneens gegrond worden verklaard en genoemde beslissing zal eveneens worden vernietigd.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissingen. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager metvoorrang daadwerkelijk in een tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissingen niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden.

De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanigetermijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b.wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële gronden en vernietigt de bestreden beslissingen.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 100,= en
b) € 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissingen tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanige termijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing ineen tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 28 augustus 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven