Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0831/GA en 15/1021/GA, 16 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:16-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/831/GA en 15/1021/GA

betreft: [klager] datum: 16 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen twee uitspraken van 9 maart 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juni 2015, gehouden in de p.i. Vught, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught, gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het feit dat klager een groot deel van zijn dossiers niet op cel mag houden (15/831/GA);
b. de weigering onjuistheden uit klagers penitentiair dossier te verwijderen (15/1021/GA).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk en samengevat weergegeven – toegelicht. Ten aanzien van a. licht klager toe dat hij alleen de dossiers op zijn cel heeft waar hij op het moment
mee bezig is. Dit is het dossier met betrekking tot het herzieningsverzoek in zijn strafzaak en de dossiers met betrekking tot woekerpolissen en beklagzaken. Het betreffen circa tien ordners en een aantal stapels, circa drie plastic zakken. Het meeste
ligt in de kast en een aantal ordners staat bovenop de kast. Ook staan er drie dozen met ordners die klager minder vaak nodig heeft in een aparte ruimte. Zeven dozen met ordners heeft klager al uitgevoerd. Klager heeft in overleg met een oud-directeur
en afdelingshoofd alles in ordners gedaan. Daarnaast is klager ook nog met een hoop andere dingen bezig, waardoor hij veel boeken op cel had. Inmiddels heeft hij nog ongeveer tien boeken op cel. Klager begrijpt niet waarom er geen afspraken konden
worden gemaakt over het aantal ordners op zijn cel. De oude hoeveelheid mocht ineens niet meer. Op zijn cel is nimmer contrabande aangetroffen. Wat als zijn dossiers niet in één krat passen? De directeur dient de menselijke maat te houden. Voor zover
het op cel houden van dossiers brandgevaar zou opleveren, voert klager aan dat hij niet rookt. De verwijdering van dossiers levert een schending van artikel 6, derde lid onder b, EVRM en artikel 10 EVRM op. Ten aanzien van b. licht klager toe dat zijn
dossier meerdere onjuiste weergaves bevat. Zo is bijvoorbeeld ten onrechte vermeld dat hij niet gelovig is en is zijn lengte verkeerd vermeld. Ook is het niet juist dat hij ervan werd verdacht het brandalarm te hebben laten afgaan. Dit is ook geen
observatie van het personeel. Een medegedetineerde heeft, na een aanvaring, klager ervan beschuldigd het brandalarm te hebben laten afgaan. Naast verschillende feitelijke onjuistheden staan er ook subjectieve/ suggestieve passages in. Klager is niet
stiekem, achterbaks en egoïstisch. Een rapportage hoort objectief te zijn. Dat klager een ‘onprettig heerschap’ zou zijn, hoort in een rapportage dan ook niet thuis. Bovendien bestaat er een groot verschil tussen de eerdere en de latere omschrijvingen
van klagers karakter. Klager heeft verzocht om de betreffende passages te corrigeren, maar dit is geweigerd. Klager verzoekt de beroepscommissie de directeur op te dragen de gegevens te corrigeren.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Ten aanzien van a. voert de directeur aan dat in september 2014 de huisregels zijn geactualiseerd. Vervolgens bleek na een
celcontrole dat klager veel te veel spullen op zijn cel had. Dit was eerder ook in strijd met de regels, maar toen werden de regels niet zo nauwlettend gevolgd. Op 29 oktober 2014 is klager verzocht het aantal dossiers op cel te beperken. De zeer
omvangrijke dossiers van klager zorgt ervoor dat zijn cel onoverzichtelijk wordt. Bij een celcontrole dient een cel binnen vijftien tot twintig minuten gecontroleerd kunnen worden. Klager mag wel dossiers op zijn cel hebben, maar niet zoveel als nu het
geval is. Teveel dossiers levert een risico voor de veiligheid op. Daarnaast is papier heel brandgevaarlijk. De directeur is bereid om maximaal één krat met ordners op cel toe te staan. Deze uitzondering geldt ook voor een aantal andere gedetineerden.
Klager kan op aanvraag dossiers omwisselen. Ten aanzien van b. voert de directeur aan dat het haar niet bekend was dat klager om wijziging van feitelijke onjuistheden zou hebben verzocht. De directeur is bereid feitelijke onjuistheden, zoals inzake de
geloofsovertuiging en de lengte van klager, aan te passen. De directeur is echter niet akkoord met wijziging of verwijdering van passages betreffende observaties van het personeel.

3. De beoordeling
a.
De beroepscommissie stelt voorop dat een gedetineerde in staat dient te worden gesteld om zich op de behandeling van enige gerechtelijke procedure voor te bereiden. Dit is een fundamenteel recht, waaraan evenwel uit veiligheidsoverwegingen onder
bepaalde omstandigheden beperkingen gesteld kunnen worden. De directeur dient bij de beoordeling van een verzoek om processtukken op cel te bestuderen een zorgvuldige afweging te maken tussen het veiligheidsbelang van de inrichting en het belang dat
een
gedetineerde heeft bij een adequate voorbereiding in het kader van een hem betreffende gerechtelijke procedure. De beroepscommissie oordeelt dat de directeur in dit geval voldoende rekening heeft gehouden met het belang van klager. Hierbij is in
aanmerking genomen dat het klager is toegestaan om één krat met ordners op cel te houden, welke hij op aanvraag kan omwisselen voor andere ordners. De beroepscommissie acht de beslissing van de directeur om om veiligheidsredenen klager op te dragen de
omvang van zijn dossier op cel te beperken tot één krat dan ook niet in strijd met het bepaalde in artikel 6, derde lid, onder b, EVRM en artikel 10 EVRM en evenmin onredelijk of onbillijk.

Het beroep ten aanzien van a. zal ongegrond worden verklaard.

b.
Ontvankelijkheid van het beklag
Artikel 45 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens op grond van de Wbp de rechtsbeschermingsregels uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn. De hoofdstukken 2 tot en met 8
en 10 van de Awb zijn ingevolge artikel 1:6 van die Wet echter niet van toepassing op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. De beroepscommissie verstaat het verzoek dat klager
aan de directeur heeft gedaan als een verzoek om verwijdering van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 36, eerste lid, Wbp. Nu klager zijn verzoek tot verwijdering van de persoonsgegevens uit zijn penitentiair dossier heeft gericht tot de directeur
en de Awb niet van toepassing is, is klager gelet op artikel 60, eerste lid, Pbw ontvankelijk in zijn beklag.

Maatstaf voor beoordeling van verzoeken tot correctie of verwijdering
Bij de hierna volgende beoordeling van het beklag heeft de beroepscommissie telkens de in wet en rechtspraak ontwikkelde toetsingsmaatstaven gehanteerd. Uitgangspunt bij de toetsing is of de geregistreerde gegevens juist zijn en daarom is een eerste
aan
te leggen maatstaf de juistheid van de gegevens. Voorts geldt dat bij elke gegevensverwerking moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit brengt met zich dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig
mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwerkelijkt (vgl. Hoge Raad 9 september 2011, NJ 2011, 595 m.nt. Dommering).
Onder
verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer ABRvS 16 maart 2005, AB 2005, 264) moet aan het voorgaande worden toegevoegd dat het recht op verbetering en verwijdering van persoonsgegevens op
grond van de Wbp niet is bedoeld om gegevens, bestaande uit indrukken, meningen en conclusies omtrent de persoon van de betrokkene, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen.

Beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat niet gebleken is dat klager de directeur heeft verzocht om feitelijke onjuistheden – zoals bijvoorbeeld lengte en geloofsovertuiging –, niet zijnde indrukken en opvattingen, te corrigeren. Ter zitting heeft de
directeur toegezegd dat dergelijke feitelijke onjuistheden zullen worden gecorrigeerd.

Voor zover klager heeft verzocht verschillende “subjectieve passages” uit zijn dossier te verwijderen, overweegt de beroepscommissie dat deze passages meningen, observaties en conclusies van het personeel met betrekking tot klager betreffen. Gelet op
het hiervoor overwogene heeft klager geen recht op verwijdering of correctie van genoemde gegevens.

Met betrekking tot het veroorzaakte (valse) brandalarm is in klagers dossier het volgende vermeld: “Afgelopen week was er een brandalarm op de gang (7b) waar hij van verdacht werd dit te hebben geactiveerd. Het was echter niet zeker. De groep heeft
vrij heftig gereageerd en heeft betrokkene laten weten of het geen tijd werd voor overplaatsing. Klaarblijkelijk heeft hij dit verzoek inmiddels gedaan.” De beroepscommissie acht het niet in strijd met de wet, noch onredelijk dat melding wordt gemaakt
van het feit dat klager er van werd verdacht een brandalarm te hebben geactiveerd, maar dit niet zeker was.

Het beroep ten aanzien van b. zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 16 juli 2015

secretaris voorzitter

Naar boven