nummer: 14/3372/GA
betreft: [klager] datum: 19 februari 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie Esserheem te Veenhuizen,
gericht tegen een uitspraak van 1 september 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 januari 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad, is gehoord, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur en [...], stagiaire.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de wijziging van het voor klager geldende dagprogramma.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en klager een tegemoetkoming toegekend van € 50,=.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur weet niet precies welke beslissing van 22 april 2014 wordt bedoeld. Het zou kunnen dat op 22 april 2014 een nieuw dagprogramma van het basisprogramma is opgelegd.
De invoering en het aanbieden van een dagprogramma is geen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste of tweede lid, van de Pbw. Het betreft een algemene, voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden geldende regel en deze is niet in strijd
met hogere wet- of regelgeving. Per 1 maart 2014 is de zogenoemde persoonsgerichte detentie in gevoerd. Het basisprogramma omvat 43 uur aan activiteiten per week en het plusprogramma minimaal 48 uur. Klager is op eigen verzoek teruggeplaatst vanuit het
plusprogramma naar het basisprogramma. Het klaagschrift dient ongegrond te worden verklaard.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
In zijn ongedateerde klaagschrift, dat op 6 mei 2014 bij de beklagrechter is ontvangen, beklaagt klager zich over een beslissing van 22 april 2014. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet duidelijk geworden tegen welke beslissing beklag
is ingesteld. In zijn klaagschrift stelt klager dat zijn klacht gaat over het ‘dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat’ (DBT). Uit het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift op 30 juni 2014 door de beklagrechter bij de locatie
Esserheem blijkt dat klager heeft aangevoerd dat het basisprogramma 37 uur omvat in plaats van de 42,5 uur per week waar hij recht op heeft. Dit is volgens klager al ongeveer 15 weken gaande.
De beklagrechter heeft het beklag aldus opgevat dat klager klaagt over de wijziging van het voor hem geldende dagprogramma, welke op 3 maart 2014 van kracht is geworden.
Ingevolge artikel 61, vijfde lid, van de Pbw dient het klaagschrift uiterlijk te worden ingediend op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen. Een na afloop van deze
termijn
ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat klager
niet in verzuim zijn geweest. De beroepscommissie zal klager derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag voor zover dit betrekking heeft op de invoering van het DBT.
Op basis van hetgeen door de directeur ter zitting onweersproken is aangevoerd stelt de beroepscommissie vast dat het basisprogramma in de locatie Esserheem 43 uur bedraagt. Het programma voldoet daarmee ruimschoots aan de in artikel 3, derde lid, van
de Penitentiaire maatregel (Pm) genoemde norm dat in een regime van beperkte gemeenschap tussen de 18 en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek dient te worden geboden.
Het betreft derhalve een algemene regel die niet in strijd is met hogere wet- of regelgeving en hiertegen staat op grond van artikel 60 van de Pbw geen beklag open. Gezien het voorgaande zal het beroep van de directeur gegrond worden verklaard. De
beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter derhalve vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat in de uitspraak van 24 november 2014, nummer 14/3363/GA en 14/3392/GA, is geoordeeld dat de wet geen dwingende voorrangsbepaling kent op grond waarvan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of
vrijheidsbenemende maatregel in beginsel in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap dient plaats te vinden. Het stond de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie derhalve vrij de inrichtingen die voor invoering van het programma DBT
waren aangewezen als inrichting met een regime van algehele gemeenschap, aan te wijzen als inrichting met een regime van beperkte gemeenschap.
De uitspraak van 24 juni 2014 van de kortgedingrechter van de rechtbank Den Haag, nummer C/09/464462/KG ZA 14-469, is inmiddels bij uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 16 december 2014, nummer 200.152.700/01, vernietigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter. Zij verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. F.M.J. Bruggeman en J . Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 19 februari 2015.
secretaris voorzitter