Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0407/TA, 13 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/407/TA

betreft: [klager] datum: 13 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 januari 2015 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door mevrouw mr. R.W. van Zanden, kantoorgenoot van klagers raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, en namens
het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker bij de inrichting.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de wijze van uitvoering van een urinecontrole op 5 september 2014 (HK 2014/266),
b. de beslissing van 8 september 2014 tot afzondering van klager in de herstelkamer (HK 2014/268),
c. de beslissing van 11 september 2014 tot afzondering van klager in zijn eigen kamer (HK 2014/269),
d. het ontbreken van een deugdelijke ventilatiemogelijkheid in de herstelkamer (HK 2014/271),
e. de omstandigheid dat de herstelkamer niet schoon was toen klager daarin werd geplaatst.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag onder c. en d. en het beklag als vermeld onder a. en b. ongegrond verklaard ; een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagcommissie heeft niet over het beklag als vermeld onder e. beslist.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.: bij de uitvoering van de urinecontrole zijn de procedureregels van de Regeling urineonderzoek verpleegden niet nageleefd. De normen uit de Regeling richten zich tot de medewerkers van de inrichting en het is dan ook
de verantwoordelijkheid van het personeel om erop toe te zien dat de urinecontrole conform de regels wordt uitgevoerd. Op grond van artikel 3, vijfde en zesde lid, van de Regeling dienen de medewerkers een aantal handelingen in het bijzijn van de
verpleegde te verrichten. In dit geval is dat niet gebeurd, omdat de medewerkers klager hebben laten weggaan uit de onderzoeksruimte. Klager werkt voor de civiele dienst en is na het afgeven van zijn urine naar zijn werk gelopen. Niet gebleken is dat
de
medewerkers hebben getracht te voorkomen dat klager de onderzoeksruimte zou verlaten, opdat de in de Regeling genoemde handelingen in zijn bijzijn konden worden uitgevoerd. Dit had wel gemoeten. Het oordeel van de beklagcommissie dat het voor klagers
eigen rekening en risico komt dat hij is weggegaan is onjuist.
Ten aanzien van het beklag onder b.: nu de urinecontrole niet is uitgevoerd conform de regels in de Regeling, hadden aan de uitkomst daarvan geen gevolgen verbonden mogen worden. Bovendien betwist klager dat hij drugs heeft gebruikt. Als klager wel
drugs gebruikt en wordt gepakt, geeft hij drugsgebruik altijd toe. Hierbij komt nog dat de score net iets boven de afkapwaarde lag en dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gesteld dat klager op het moment van oplegging van de
afzondering niet meer positief was. Er was dus geen reden om klager af te zonderen. Overigens had klager een herhalingsonderzoek aangevraagd en op grond van artikel 8, derde lid, van de Regeling dienen maatregelen in afwachting van de uitslag van het
herhalingsonderzoek te worden opgeschort.
Ten aanzien van het beklag onder c.: de beklagcommissie heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. De afzondering in eigen kamer is op dezelfde gronden als en aansluitend aan de afzondering in de herstelkamer opgelegd. Nu
sprake is van voortzetting van de afzondering moeten de duur van de afzondering in de herstelkamer en de duur van de afzondering in de eigen kamer bij elkaar worden opgeteld. Dan wordt de ontvankelijkheidsdrempel van artikel 57 Bvt gehaald (vgl. RSJ
00/182/TA en RSJ 01/689/TA). Gelet op het ingenomen standpunt inzake het beklag onder b. kon overigens ook de afzondering in eigen kamer niet worden opgelegd.
Ten aanzien van het beklag onder d.: klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. In verscheidene uitspraken, waaronder RSJ 14 februari 2011, 10/2350/TA en 10/2364/TA, heeft de beroepscommissie geoordeeld dat een verpleegde kan
klagen over gebrekkige ventilatie. De herstelkamer beschikte over een ventilatiemogelijkheid, maar deze functioneerde niet. Later heeft klager te horen gekregen dat de ventilatie pas werkt nadat een knop is omgezet. Dit is waarschijnlijk niet gebeurd.
Er is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 7 van de Regeling eisen persoonlijke verblijfsruime justitiële tbs-inrichtingen en in artikel 18 van de European Prison Rules. Overigens wordt de herstelkamer op dit moment verbouwd, omdat deze kamer niet
voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Ten aanzien van het beklag onder e.: op het moment dat klager in de herstelkamer werd geplaatst was deze niet schoon (sigarettenpeuken, kruimels, koffievlekken, vieze wc etc.). De inrichting heeft dit niet betwist en heeft klager schoonmaakspullen ter
beschikking gesteld.
Klager verzoekt om een vergoeding van de reiskosten die hij heeft moeten maken om ter zitting van de beroepscommissie aanwezig te kunnen zijn.

Namens het hoofd van de inrichting is gepersisteerd bij de standpunten zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie. Daaraan is ter zitting het volgende toegevoegd.
Ten aanzien van het beklag onder a.: klager was in de gelegenheid om aanwezig te zijn op het moment dat het personeel de handelingen als bedoeld in artikel 3, vijfde en zesde lid, van de Regeling urineonderzoek uitvoerde. Klager heeft er evenwel zelf
voor gekozen om weg te gaan. Het is niet aan het personeel om een verpleegde te dwingen aanwezig te blijven in de onderzoeksruimte. Het bepaalde in artikel 8, derde lid, van de Regeling is in dit geval niet van toepassing, omdat aan klager geen
disciplinaire straf maar een maatregel is opgelegd.
Ten aanzien van het beklag onder d.: in de herstelkamer is een ventilatiemogelijkheid en, voor zover kan worden nagegaan, werkte die ook.
Ten aanzien van het beklag onder e.: het personeel heeft te kennen gegeven dat de herstelkamer inderdaad niet helemaal schoon was.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 3, vijfde en zesde lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden dient het personeel na afgifte van urine door de verpleegde een aantal handelingen in
het bijzijn van die verpleegde te verrichten. Vaststaat dat de in bovenstaande artikelen genoemde handelingen bij de urinecontrole van 5 september 2014 niet in het bijzijn van klager zijn uitgevoerd. De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat
klager, die goed op de hoogte was van de procedureregels die gelden bij de uitvoering van urinecontroles, in de gelegenheid was en niet belemmerd werd om daarbij aanwezig te zijn, maar er zelf voor heeft gekozen om de onderzoeksruimte voortijdig te
verlaten, wetende dat hij hiermee de mogelijkheid om de handelingen van het personeel te controleren en observeren zou verspelen.
Weliswaar dient het personeel toe te zien op een juiste uitvoering van urinecontroles, maar dit betekent niet dat een verpleegde in dit kader in het geheel geen eigen verantwoordelijkheid toekomt. Nu klager de regels voor uitvoering van urinecontroles
goed kende en wist wat de gevolgen van zijn handelen zouden kunnen zijn, is de beroepscommissie met de beklagcommissie van oordeel dat de gevolgen van zijn keuze om voortijdig de onderzoeksruimte te verlaten voor zijn rekening en risico komen. Bezien
in
het licht van het vorenstaande behoefde het personeel klager niet te dwingen in de onderzoeksruimte aanwezig te blijven totdat het urineonderzoek volledig was afgerond. Gelet hierop zal het beroep ongegrond worden verklaard en zal de uitspraak van de
beklagcommissie met aanvulling van de gronden worden bevestigd.
Overigens hecht de beroepscommissie eraan nogmaals op te merken dat urinecontroles zorgvuldig, controleerbaar en conform de procedureregels van de Regeling urinecontrole verpleegden worden uitgevoerd, zodat een waarschuwing aan een verpleegde die
aanstalten maakt om voortijdig weg te gaan op haar plaats is.

Ten aanzien van het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd, mede gelet op het hiervoor overwogene, niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. In aanvulling op de beslissing van
de
beklagcommissie overweegt de beroepscommissie dat het bepaalde in artikel 8, derde lid, van Regeling urinecontrole verpleegden in dit geval niet van toepassing is, nu klager naar aanleiding van de positieve urinecontrole geen disciplinaire straf maar
een (orde)maatregel is opgelegd. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal met aanvulling van de gronden worden bevestigd.

Ten aanzien van het beklag onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 57, tweede lid, van de Bvt staat tegen een beslissing tot afzondering eerst beklag open, nadat de afzondering twee dagen heeft geduurd.
Op 8 september 2014 is klager, naar aanleiding van een positieve urinecontrole, afgezonderd in de herstelkamer (beklag onder b.). Deze afzondering is op 11 september 2014, bij separate beslissing, omgezet in afzondering op de eigen kamer. Deze
afzondering is 12 september 2014 beëindigd. De eerste afzondering heeft, met buiten beschouwing lating van de dag waarop de beslissing is genomen, langer dan twee dagen geduurd. De tweede afzondering heeft niet langer dan twee dagen geduurd.

Gelet op de samenhang tussen de eerste en tweede afzondering (beide maatregelen zijn opgelegd naar aanleiding van de positieve urinecontrole van klager) en de aansluitende tenuitvoerlegging ervan , is de beroepscommissie, in aanmerking genomen haar
uitspraak van 8 januari 2004 (RSJ 03/2413/TA), van oordeel dat (in het kader van de bepaling van de ontvankelijkheid ex artikel 57 Bvt) de duur van beide maatregelen bij elkaar moet worden opgeteld. Nu de afzondering in totaal langer dan twee dagen
heeft geduurd, zal de beroepscommissie klager alsnog ook ontvankelijk verklaren in zijn beklag over de tweede afzondering. De uitspraak van de beklagcommissie op dit onderdeel zal derhalve worden vernietigd.
Nu klager bij de urinecontrole van 5 september 2014 positief heeft gescoord op het gebruik van cannabis en op 11 september 2014 nog steeds onvoldoende duidelijkheid bestond over de herkomst van de drugs, heeft het hoofd van de inrichting in
redelijkheid
kunnen beslissen dat het in belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was klagers afzondering voort te zetten in zijn eigen kamer. Het beklag zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d. en e. overweegt de beroepscommissie het volgende. Aan de orde is de vraag of de regels in de Regeling eisen verblijfsruimte justitiële tbs-inrichtingen (hierna: de Regeling) gelden voor de herstelkamer,
die wordt gebruikt om verpleegden af te zonderen. In de toelichting op de Regeling is vermeld dat de Regeling niet van toepassing is op de speciaal voor separatie bestemde ruimte en de ruimten bestemd voor onderzoek. Ingevolge artikel 1, onder aa, van
de Bvt moet onder afzondering worden verstaan het insluiten van een verpleegde in een gangbare woon- of verblijfsruimte, de persoonlijke verblijfsruimte daaronder begrepen, in afwijking van de in de inrichting geldende regels. Weliswaar wordt in het
verweerschrift van de inrichting van 22 december 2014 vermeld dat de herstelkamers een soortgelijke indeling hebben als de patiëntenkamers, maar ook wordt vermeld dat de eigenlijke (herstel)kamer via een deur af te sluiten is van de natte cel en dat de
kamer zo min mogelijk meubilair en sanitair bevat. Dit wettigt de conclusie dat hier sprake is van een speciaal voor separatie bestemde ruimte in de zin van de Regeling. Zodat in beginsel de eisen voor de persoonlijke verblijfsruimte voor de
separatieruimte niet van toepassing zijn.

Het is evenwel niet goed voorstelbaar dat afzonderingsruimten niet over een ventilatiemogelijkheid dienen te beschikken in de zin van art. 7, derde lid, van de Regeling en voorts, dat deze niet schoon behoeven te zijn wanneer een verpleegde daarin
wordt
geplaatst, als bedoeld in art. 3, tweede lid. In zoverre vindt bovengenoemd beginsel uitzondering.
Dit brengt mee dat de rechtspraak van de RSJ omtrent art.7, derde lid, van de Regeling ook op afzonderingsruimten toepasselijk is.
Voor wat betreft het beklag onder d. wordt het volgende overwogen. In artikel 7, derde lid, van de Regeling is bepaald dat de persoonlijke verblijfsruimte is voorzien van een ventilatiemogelijkheid waardoor op natuurlijke dan wel mechanische wijze
lucht kan worden aan- en afgevoerd. In de uitspraak van 25 maart 2013 (13/203/TA) heeft de beroepscommissie overwogen dat een verpleegde, ingevolge het bepaalde in artikel 56, eerste lid, aanhef en onder e, van de Bvt, over de vermeende schending van
een hem op grond van artikel 7 van de Regeling toekomend recht – in dit geval het recht op een ventilatiemogelijkheid – kan klagen. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog in zijn beklag
ontvangen.

De inrichting heeft in beklag – onbestreden – aangevoerd dat in het raam van de herstelkamer een ventilatierooster is geplaatst en dat de herstelkamer is voorzien van een airconditioningsysteem. Klager heeft gesteld dat het airconditioningsysteem niet
werkte, maar de inrichting heeft dit bestreden. Nu niet is gebleken dat klager zich tijdens zijn verblijf in de herstelkamer met klachten over de vermeende defecte airconditioning heeft gewend tot het personeel of het hoofd van de inrichting, terwijl
de
herstelkamer daarnaast nog beschikt over een ventilatierooster in het raam, acht de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake was van een ondeugdelijke ventilatiemogelijkheid en onvoldoende ventilatie in de herstelkamer. Het beklag
zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Voor wat betreft het beklag onder e. wordt het volgende overwogen. De beklagcommissie heeft niet op het beklag onder e. beslist. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen als eerste en enige instantie alsnog op het beklag beslissen.
In artikel 3, tweede lid, van de Regeling eisen persoonlijke verblijfsruimte justitiële tbs-inrichtingen is onder meer bepaald dat de persoonlijke verblijfsruimte schoon wordt opgeleverd aan de verpleegde.
Het beklag is gericht tegen de vermeende schending van het aan artikel 3 van de Regeling te ontlenen recht op oplevering van een schone (herstel)kamer bij intrek. Gelet op het bepaalde in artikel 56, eerste lid, aanhef en onder e, van de Bvt zal klager
worden ontvangen in zijn beklag.

Klager heeft ter zitting beschreven hoe de herstelkamer eruit zag toen hij daarin zijn intrek nam en de inrichting heeft ter zitting erkend dat de herstelkamer op het moment dat klager daarin introk niet (voldoende) schoon was. Gelet hierop zal de
beroepscommissie het beklag gegrond verklaren. Nu klager hiervan ongemak heeft ondervonden – hij heeft immers zelf de herstelkamer moeten schoonmaken – zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 5,=.

Klager heeft de beroepscommissie verzocht om een vergoeding van de reiskosten die hij heeft gemaakt om de zitting van de beroepscommissie te kunnen bijwonen. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu de vigerende regelgeving niet voorziet in een
vergoedingsregeling voor reiskosten gemaakt voor het bijwonen van een zitting van de beroepscommissie.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. en b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake het beklag als vermeld onder c. en d, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beklag als vermeld onder e. gegrond en kent klager een tegemoetkoming toe van € 5,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en prof. Dr. B.C.M. Raes, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 juli 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven