Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0304/TA, 13 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 15/304/TA

betreft: [klager] datum: 13 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 januari 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door mevrouw mr. S. Marjanovic, kantoorgenote van klagers raadsman mr. J.A.W. Knoester, en namens het
hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 7 mei 2013 tot oplegging van een bezoekmaatregel, inhoudende dat L. en klagers overige zakelijke contacten niet bij klager op bezoek mogen komen (Me 2013-099),
b. de beslissing van 7 mei 2013 tot oplegging van een belmaatregel, inhoudende dat klager geen telefoongesprekken mag voeren met L. en zijn overige zakelijke contacten (Me 2013-100),
c. de beslissing van 10 december 2013 tot oplegging van een bezoekmaatregel, inhoudende dat L. en klagers overige zakelijke contacten niet bij klager op bezoek mogen komen (Me 2013-288),
d. de beslissing van 10 december 2013 tot oplegging van een belmaategel, inhoudende dat klager geen telefoongesprekken mag voeren met L. en zijn overige zakelijke contacten (Me 2013-289),
e. de achterstand in zijn behandeling (Me 2013-290), en
f. zijn lange verblijf op een afdeling waar geen behandeling plaatsvindt (Me 2013-291).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder e. tot en met f., het beklag onder a. tot en met d. ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a. tot en met d: de voortzetting van een bedrijf mag gelet op het beginsel van minimale beperkingen niet door de kliniek worden beperkt. De inrichting beperkt klager wel hierin. Reeds vanaf het moment van binnenkomst in
de inrichting geeft klager openheid over vrijwel alle facetten van zijn bedrijfsvoering. Het enige dat klager niet heeft gedaan is de inrichting (volledig) inzicht bieden in zijn financiële situatie en die van zijn bedrijven. Dit gaat klager te ver en
bovendien heeft hij, mede door de opgelegde beperkingen, zelf ook geen (volledig) inzicht in die financiën. Het standpunt van de inrichting dat klager anderen financieel dupeert is uit de lucht gegrepen. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft besloten niet
tot vervolging van klager over te gaan naar aanleiding van de feiten en omstandigheden die door de kliniek onder zijn aandacht zijn gebracht. De inrichting en de beklagrechter hebben aan dit gegeven onvoldoende gewicht toegekend. Klager heeft geen
schulden en gaat vanuit de inrichting geen nieuwe contracten aan. De door de inrichting bedoelde rekeningen waren geen rekeningen maar offertes. Klager heeft al sinds november 2012 geen contact meer met zijn zaakwaarnemer. Door de beperkingen kan
klager
niets voor zijn bedrijven doen, waardoor hij contracten en inkomsten misloopt. De maatregelen zijn niet noodzakelijk voor het terugdringen van zijn delictgevaarlijkheid; klagers indexdelict is immers een zedendelict. Het feit dat klager in het verleden
veroordeeld is voor oplichting doet hieraan niet af. Het behoort niet tot de taakstelling van de inrichting om erop toe te zien dat klager niemand binnen en buiten de kliniek (financieel) benadeelt. De beperkingsgrond van artikel 35, derde lid, onder
a,
van de Bvt ziet hier evenmin op. Wel kan de inrichting beperkingen opleggen ter voorkoming van strafbare feiten, maar de inrichting heeft nimmer concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht die een redelijk vermoeden van schuld aan enig
strafbaar feit kunnen rechtvaardigen. Nu de beslissingen in strijd zijn met het beginsel van minimale beperkingen, niet worden gedragen door de taakstelling van de inrichting en evenmin door de beperkingsgronden als bedoeld in artikel 35, derde lid,
van
de Bvt dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van het beklag onder e. en f: klager dient op grond van het bepaalde in artikel 56, eerste lid, onder e, in samenhang bezien met artikel 2, eerste lid, van de Bvt ontvankelijk in zijn beklag te worden verklaard. Klager is lange tijd niet
behandeld en heeft te lang op een afdeling waar geen behandeling plaatsvond verbleven. De behandeling is pas van de grond gekomen nadat klager zelf om behandeling had verzocht.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a. tot en met d: het is niet correct dat klager bij binnenkomst in de inrichting volledige openheid over zijn bedrijven heeft gegeven. Vanaf mei 2012 is klagers zakelijke correspondentie via de afdeling maatschappelijk
werk van de inrichting verlopen. Gelet op de inhoud van de correspondentie is het sterke vermoeden ontstaan dat klagers bedrijven niet bonafide zijn. Mogelijk is zelfs sprake van oplichtingspraktijken. Gebleken is dat klager met zijn bedrijven anderen
financieel benadeelt. Ten laste van klager staan flinke schulden uit, terwijl hij tegelijkertijd contracten waarbij grote bedragen in het spel zijn probeert af te sluiten. Klager stelt dat hij deze schulden/bedragen (vanuit een fonds) kan betalen, maar
hij weigert de inrichting inzage te geven in zijn financiële situatie. Klager betracht onvoldoende openheid, waardoor hij onbetrouwbaar is. Op grond van het vorenstaande zijn de maatregelen opgelegd. Het feit dat het OM heeft besloten klager niet te
vervolgen, betekent niet dat de maatregelen niet mochten worden opgelegd. Immers, de inrichting heeft als doel de maatschappij te beschermen tegen incorrect handelen van verpleegden.
Ten aanzien van het beklag onder e. en f: klager heeft therapie aangeboden gekregen. Zijn behandeling is enigszins vertraagd omdat er veel onduidelijkheden ten aanzien van zijn bedrijven bestonden en klager al zijn tijd en energie in zijn bedrijven
stak. Nadat de beperkingen waren opgelegd stond klager meer open voor behandeling.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag onder a. tot en met d. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat de inrichting vanaf mei 2012 gedurende een aantal maanden toezicht heeft uitgeoefend op de inhoud van klagers
zakelijke correspondentie. De inhoud van deze correspondentie, die is weergegeven in de schriftelijke mededelingen van de bestreden maatregelen, heeft – niet onbegrijpelijk – bij de inrichting veel vragen opgeroepen en voor onduidelijkheden gezorgd.
Gelet hierop en op de inhoud van de correspondentie en de vergaarde overige informatie heeft de inrichting klager in redelijkheid kunnen vragen om de ontstane onduidelijkheden op te helderen door openheid te geven over zijn bedrijfsvoering en zijn
financiële situatie. Hoewel is gebleken dat klager wel enige openheid heeft gegeven is op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast komen te staan dat klager de inrichting tot op heden geen toereikend inzicht heeft willen geven in zijn
financiële situatie, en de inrichting geen toestemming heeft willen geven om bij financiële instellingen navraag te doen naar zijn financiële situatie. Gezien het vorenstaande en in aanmerking genomen het gegeven dat klager eerder veroordeeld is voor
oplichting, heeft de inrichting klager in redelijkheid kunnen verdenken van niet-bonafide bedrijfsvoering en van financiële benadeling van anderen. Klager heeft deze verdenking niet weggenomen door openheid te bieden. Tegen deze achtergrond bezien
heeft de inrichting in redelijkheid kunnen beslissen dat het met het oog op de belangen als genoemd in artikel 35, derde lid, onder a. en e, van de Bvt – het belang van de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor
de
veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen en het belang van de voorkoming of opsporing van strafbare feiten – noodzakelijk was klager de onder a. tot en met d. genoemde beperkingen op te leggen. De
omstandigheid dat het OM na de melding van de inrichting niet tot vervolging van klager is overgegaan doet hieraan niet af. Immers, de criteria op grond waarvan het OM beslist al dan niet tot vervolging over te gaan zijn andere dan die op grond waarvan
de inrichting kan beslissen tot het opleggen van beperkende maatregelen als bedoeld in artikel 35 en 37 van de Bvt.
Gelet op het vorenstaande kan hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal met aanvulling van de gronden
worden bevestigd.

Ten aanzien van het beklag onder e. en f. overweegt de beroepscommissie eveneens dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de
uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden ten aanzien van het beklag onder a. tot en met d.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en prof. dr. B.C.M. Raes, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 juli 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven