Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0886/GA, 13 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/886/GA

betreft: [klager] datum: 13 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.J.M. Kruizinga, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 maart 2015 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juni 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie De Schie, gehoord.
Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord.
Klagers raadsman, de heer G.J.M. Kruizinga, is hoewel hij daartoe behoorlijk was opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel wegens het weigeren van een opdracht van het personeel en
b. de beslissing tot beëindiging van klagers baan als reiniger.

De beklagcommissie heeft het beklag onder a. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagcommissie heeft niet geoordeeld over het beklag onder b.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager betwist dat hij beschikte over een mobiele telefoon op zijn cel. Hij heeft gehoor gegeven aan de opdrachten van het
personeel. Zo heeft hij zijn handen laten zien, zijn bed verschoven, het personeelslid uitgenodigd de cel binnen te komen en zich zelfs ontkleed om aan te tonen dat zich in zijn cel geen mobiele telefoon bevond. De volgende dag is zijn cel doorzocht.
Er
is geen mobiele telefoon aangetroffen. De juistheid van de verklaring van klager dat hij geen mobiele telefoon in bezit had, valt dan ook niet uit te sluiten. Het verbaast dan ook niet dat klager geen gevolg heeft gegeven aan de opdracht van het
personeel om zijn telefoon in te leveren. Ook de vermeende weigering van een opdracht van het personeel is volledig gestoeld op de aanname dat klager in het bezit was van een mobiele telefoon. Blijkens de jurisprudentie van de beroepscommissie vormt
het
bestaan van een vermoeden onvoldoende grond voor oplegging van een disciplinaire straf (RSJ 15 november 2004, 04/1895/GA). Voorts is klager als gevolg van het incident zijn baan als reiniger kwijtgeraakt. Nu dit ontslag op hetzelfde vermoeden is
gebaseerd, dient ook deze beslissing te worden teruggedraaid.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De beslissing tot beëindiging van klagers baan als reiniger, betreft geen beslissing van de directeur, maar van het
afdelingshoofd. Een reiniger dient van onbesproken gedrag te zijn. Het personeel zag dat klager een voorwerp in zijn hand had en was in de veronderstelling dat dit een mobiele telefoon was. Klager stelt nu dat hij geen mobiele telefoon had. De
directeur
is van mening dat klager dan in ieder geval het voorwerp dat hij in zijn hand had aan het personeel had dienen te overhandigen. Ook het vervolgens doortrekken van het toilet was verdacht. De straf is opgelegd voor het weigeren van een opdracht van het
personeel.

3. De beoordeling
a.
Aan klager is blijkens de schriftelijke mededeling van 10 oktober 2014 een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel opgelegd wegens het weigeren van een opdracht van het personeel.

De beroepscommissie stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat klager een voorwerp in zijn hand had, waarvan het vermoeden bestond dat dit een telefoon was. Hoewel niet is komen vast te staan dat het voorwerp daadwerkelijk
een
telefoon betrof, is de beroepscommissie van oordeel dat klager, nadat hij door het personeel was gesommeerd om de telefoon te overhandigen, het voorwerp in zijn hand had dienen te overhandigen. Nu hij dit heeft geweigerd is de beroepscommissie van
oordeel dat de directeur in redelijkheid kon beslissen tot oplegging van een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel. Het beroep ten aanzien van a. zal ongegrond worden verklaard.

B.
De beklagcommissie heeft geen oordeel gegeven over de beslissing tot beëindiging van klagers baan als reiniger. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie dit beklagonderdeel in eerste en enige aanleg afdoen.

De beroepscommissie is van oordeel dat de intrekking van klagers baan als reiniger een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing betreft als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw (RSJ 14 december 2010, 10/1893/GA). Klager kan
dan ook worden ontvangen in zijn beklag. De beroepscommissie is van oordeel dat deze beslissing, gelet op de disciplinaire straf onder a., niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beklag onder b. zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beklag ten aanzien b. ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem - Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 13 juli 2015

secretaris voorzitter

Naar boven