nummer: 15/660/TR
betreft: [klager] datum: 13 juli 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I. Petkovski, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 23 februari 2015 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsman, mr. I. Petkovski, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen
van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft de machtiging tot het verlenen van onbegeleid verlof ingetrokken.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek, en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager verblijft sinds 5 juli 2011 in FPC Van der
Hoeven Kliniek te Utrecht. Op 7 april 2014 heeft de Staatssecretaris een machtiging tot het verlenen van onbegeleid verlof afgegeven. De Staatssecretaris heeft deze machtiging bij beslissing van 23 februari 2015 ingetrokken.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Ten onrechte heeft de Staatssecretaris aangenomen dat klager met ingang van 27 oktober 2008 niet beschikt over een geldige verblijfsstatus. Klager heeft op 27 maart 2001 een verblijfsvergunning
gekregen, die bij beschikking van 30 oktober 2014 is ingetrokken met terugwerkende kracht tot 27 oktober 2008. Klager heeft bezwaar aangetekend tegen die beslissing van 30 oktober 2014 en een voorlopige voorziening gevraagd ten einde uitzetting tegen
te
gaan. Het bezwaarschrift is bij beslissing van 22 januari 2015 ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft klager beroep bij de rechtbank ingesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening is gekoppeld aan het beroepschrift. Tot op heden heeft de
rechtbank niet op het beroep beslist. Nu de zaak nog onder de rechter is kan niet worden geoordeeld dat klager thans geen verblijfsvergunning (meer) heeft.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen . Bij beslissing van 30 oktober 2014 is klagers verblijfsrecht met terugwerkende kracht tot 27 oktober 2008 ingetrokken en is hem een inreisverbod voor de duur van tien
jaar opgelegd, omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Het instellen van bezwaar of beroep heeft in dit geval op grond van het bepaalde in artikel 73, tweede lid aanhef en onder a, in samenhang bezien met artikel 16, eerste lid onder d, van
de
Vreemdelingenwet 2000 geen schorsende werking. Dit betekent dat klager op het moment dat de verlofmachtiging werd ingetrokken niet beschikte over een geldige verblijfstitel. Mitsdien diende op grond van het bepaalde in artikel 15, derde lid, van de
Verlofregeling TBS – welk artikel imperatief is geformuleerd – de verlofmachtiging te worden ingetrokken. De bestreden beslissing is dus op goede gronden genomen. Mocht de rechtbank het beroep van klager tegen de beslissing tot intrekking van zijn
verblijfsvergunning gegrond verklaren, dan zal worden bezien of een nieuwe verlofmachtiging kan worden afgegeven
4. De beoordeling
Vast staat dat de Staatssecretaris op 30 oktober 2014 heeft beslist tot intrekking van klagers verblijfsvergunning (met terugwerkende kracht tot 27 oktober 2008), onder meer omdat klager een gevaar voor de openbare orde vormt. Klager heeft tegen die
beslissing van 30 oktober 2014 bezwaar aangetekend en heeft tevens een voorlopige voorziening gevraagd teneinde uitzetting te voorkomen. Bij beslissing van 22 januari 2015 heeft de Staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen die beslissing
heeft klager beroep ingesteld bij de rechtbank. Het verzoek om een voorlopige voorziening is gekoppeld aan het beroepschrift.
In artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het bezwaar of beroep de werking van een besluit waartegen het is gericht niet schorst, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In artikel 73, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is ‘anders bepaald’. Dit artikellid luidt – voor zover hier van belang – als volgt: “De werking van het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor
het
maken van bezwaar is verstrekken of, indien bezwaar is gemaakt, totdat op het bezwaar is beslist.” In artikel 73, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 is evenwel bepaald dat dit eerste lid niet van toepassing is indien de
verblijfsvergunning is ingetrokken op de grond als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder a of d. De grond als bedoeld in artikel 16, eerste lid onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 houdt in dat de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde
of
nationale veiligheid.
Nu de Staatssecretaris klagers verblijfsvergunning heeft ingetrokken op de grond dat klager een gevaar vormt voor de openbare orde, is – zo volgt uit de hierboven aangehaalde regelgeving – noch door het aantekenen van bezwaar noch door het indienen van
beroep de werking van het besluit van de Staatssecretaris van 30 oktober 2014 opgeschort. Klagers raadsman heeft ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek strekt er evenwel enkel toe te bewerkstelligen dat klager niet wordt
uitgezet voordat op het beroep is beslist en leidt er niet toe, ook niet bij toewijzing, dat klagers verblijfsvergunning in afwachting van de uitspraak van de rechtbank komt te herleven.
Het bovenstaande betekent dus dat klager sinds de beslissing van de Staatssecretaris van 30 oktober 2014 geen verblijfsvergunning – en daarmee geen geldige verblijfstitel – meer heeft. Gelet hierop en op artikel 15, derde lid, van de Verlofregeling
TBS
waarin is bepaald dat de machtiging tot het verlenen van verlof wordt ingetrokken indien de ter beschikking gestelde geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland, heeft de Staatssecretaris op 23 februari 2015 terecht besloten tot intrekking van de
machtiging tot het verlenen van onbegeleid verlof. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat zij ervan uitgaat dat de Staatssecretaris, zoals hij heeft aangekondigd in de reactie op het beroep, zijn beslissing van 23 februari 2015 zal heroverwegen, indien de rechtbank (of eventueel in hoger
beroep de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) mocht oordelen dat de verblijfsvergunning ten onrechte is ingetrokken.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en prof. Dr. B.C.M. Raes, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 juli 2015.
secretaris voorzitter