Nummer: 15/1374/GB
Betreft: [klager] datum: 10 juli 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 21 april 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
2.1 Klager is sedert 7 december 2014 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht. Inmiddels is hij op 15 juni 2015 overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie Hoogvliet te Rotterdam, waar een
regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau geldt.
2.2 Klager heeft bij de beklagcommissie beklag gedaan tegen de degradatiebeslissing, die verband houdt met onderhavig beroep. In deze procedure met nummer
PD-2015-000334 heeft de beklagcommissie nog geen uitspraak gedaan.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Vanaf januari 2015 zijn er diverse verzoeken gedaan tot plaatsing in een z.b.b.i. Op dat moment voldeed klager aan de criteria gesteld in artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en
overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Op 13 april 2015 is klager gedegradeerd op basis van de stelling dat hij weigert deel te nemen aan een voorgesteld re-integratieplan. Klager heeft zich echter wel degelijk bereid verklaard om deel
te nemen aan voornoemd plan, maar het plan bevatte te veel onduidelijkheden om akkoord mee te gaan. De casemanager van klager stelde dat op basis van een rapportage een vermoeden van een stoornis bij klager bestond, als gevolg waarvan een
re-integratieplan zou worden opgesteld bij het Delta Psychiatrisch Centrum te Rhoon. Klager heeft kenbaar gemaakt dat hij behandeld wil worden door middel van verslavingszorg bij Bouman GGZ te Rotterdam. Klager wil graag een concreet en passend
re-integratietraject volgen, in plaats van een onduidelijk re-integratietraject zoals dat werd aangeboden. Tegen voornoemde degradatiebeslissing heeft klager zijn beklag gedaan, waarover de beklagcommissie nog zal moeten oordelen. Het vorenstaande
maakt
dat klagers verzoek ten onrechte is afgewezen. Op basis van een ex tunc toetsing zou klager geselecteerd moeten worden voor een z.b.b.i. Daarbij merkt klager nog op dat het erop lijkt dat de p.i. Dordrecht deze selectie onmogelijk probeerde te maken
door eveneens een degradatiebeslissing te nemen toen klagers verzoek (eindelijk) werd doorgeleid aan de selectiefunctionaris. Voorts is de bestreden beslissing pas op 23 april 2015 uitgereikt aan klager, als gevolg waarvan de termijn pas op die datum
is
gestart en het bezwaarschrift (de beroepscommissie leest: beroepschrift) derhalve tijdig is ingediend.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Nadat in februari 2015 een verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. is ontvangen, is aan de inrichting verzocht een selectieadvies op te stellen. In dezelfde
periode was de inrichting bezig met het bespreken van klagers re-integratieplan. Klager heeft geweigerd mee te werken aan het re-integratieplan, terwijl de kans op recidive en de kans op onttrekken aan de voorwaarden als hoog wordt ingeschat. Zo heeft
klager zich onttrokken aan de reclassering en een nieuw delict gepleegd, kwam hij bij een recent toezicht de afspraken structureel niet na waarop het toezicht is beëindigd en ook bij een ambulant behandeltraject kwam hij de afspraken niet na. Voor het
voorgestelde re-integratietraject is bewust gekozen, aangezien de reclassering het vermoeden heeft dat klagers psychische problematiek lijkt te resulteren in middelengebruik. Dit ligt ook mede ten grondslag aan zijn delictgedrag. Voorts is sprake van
eerder niet nagekomen ambulante behandelafspraken. Klager heeft aan dit traject niet mee willen werken en is op grond daarvan gedegradeerd. Gelet op het artikel 2, eerste lid onder f, van de Regeling komen alleen die gedetineerden voor plaatsing in een
z.b.b.i. in aanmerking die zijn gepromoveerd. Naar aanleiding hiervan komt klager niet in aanmerking voor verblijf in een z.b.b.i.
4. De beoordeling
4.1. In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. De beroepscommissie is van oordeel dat de selectiefunctionaris op grond van voornoemde beslissing gelet op artikel 2, tweede lid onder d, van de Regeling klagers verzoek in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Hierbij wordt in aanmerking genomen
hetgeen uit de stukken blijkt over klagers opstelling met betrekking tot het aangeboden re-integratietraject, het feit dat de reclassering klagers recidiverisico, alsmede het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als hoog heeft ingeschat en dat
er gelet hierop nog geen behandeltraject heeft plaatsgevonden. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol,
voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 10 juli 2015
secretaris voorzitter