Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1333/TA, 10 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/1333/TA

Betreft: [klager] datum: 10 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door
mr. F.L.C. Schoolderman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 april 2015 genomen beslissing van het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw
mr. F.L.C. Schoolderman en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker bij voormelde tbs-inrichting, en [...], hoofd behandeling bij voormelde tbs-inrichting.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van 22 april 2015, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de
duur van drie maanden.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De noodzaak voor toepassing van a-dwangbehandeling ten aanzien van klager ontbreekt. Klager bestrijdt dat hij een psychotische stoornis heeft. Hij is een jaar geobserveerd in [...] en daar is geen
psychotische aandoening gediagnosticeerd. In oktober 2014 is de eerder aan klager opgelegde a-dwangbehandeling gestopt. Dit, omdat uit nader onderzoek was gebleken dat klagers broer geen psychotische stoornis heeft, terwijl hij eerst wel met een
dergelijke stoornis was gediagnosticeerd. Niet uit te sluiten is dat dit ook bij klager het geval is. In december 2014 is ook klager opnieuw gediagnosticeerd, maar niet duidelijk is welke diagnose is gesteld. In de periode van oktober 2014 tot half
april 2015 is klagers gedrag wisselend geweest, maar niet is gebleken dat in die periode sprake was een psychotisch toestandsbeeld dan wel afglijden. In april 2015 heeft de inrichting besloten tot toepassing van a-dwangbehandeling, maar niet is
gebleken
dat klager zich in april 2015 anders heeft gedragen dan in het half jaar ervoor. Niet vast is komen te staan dat sprake was van (acuut of toekomstig) gevaar. De beslissing tot a-dwangbehandeling is vooral gestoeld op oude informatie en die informatie
is
enkel ten nadele van klager uitgelegd. Niet gebleken is dat minder ingrijpende alternatieven zijn overwogen. De medicatie die klager moest innemen is niet doelmatig gebleken. Overigens vraagt de raadsvrouw zich af of de tweede psychiater wel kan worden
aangemerkt als een onafhankelijk psychiater nu is gebleken dat deze psychiater klager reeds in het kader van een eerdere aanvraag voor a-dwangbehandeling heeft onderzocht.

Namens het hoofd van de inrichting is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Al meerdere jaren is sprake van een psychotische stoornis en de inrichting heeft klager ook met een psychotische stoornis gediagnosticeerd. Vooralsnog is de hoofddiagnose een psychotische stoornis NAO (niet anders omschreven), maar de behandelaren zien
steeds meer (negatieve) kenmerken van schizofrenie van het paranoïde type. In oktober 2014 is de a-dwangbehandeling op verzoek van klager (en zijn familie) stopgezet. Klager heeft een allerlaatste kans gekregen om te laten zien dat hij zonder medicatie
kon functioneren. In de periode daarna is waargenomen dat klager afgleed. Het afglijden van klager ging niet snel, omdat de structuur van de afdeling hem lang staande hield. Echter, na verloop van tijd kwam klager nauwelijks meer uit zijn kamer,
praatte
hij nauwelijks en had hij veel ondersteuning nodig bij dagelijkse activiteiten. Op een gegeven moment werd een katatoon toestandsbeeld waargenomen, waardoor er geen werkbare situatie meer was. Half april 2015 is klager in een rolstoel overgebracht naar
een separatieruimte. Hoewel de structuur van de afdeling en het personeel klager lang staande hebben gehouden, was duidelijk sprake van psychotische decompensatie. Een psychose is zeer beschadigend voor het brein. Indien klager in een psychose raakt,
bestaat er gevaar voor hemzelf en voor anderen. Klager heeft zijn indexdelict tijdens een psychose gepleegd. Alternatieven (psycho-educatie, netwerkberaden, motiverende gesprekken om klager te bewegen tot vrijwillige medicatie-inname en
vrijheidsbeperkende maatregelen) hebben geen resultaat gehad. Inname van medicatie is de enige manier om een psychose tegen te gaan. Overigens kan de tweede psychiater worden aangemerkt als een onafhankelijk, niet bij klagers behandeling betrokken
psychiater. Hij heeft klager slechts één keer (in november 2014) beoordeeld in het kader van een eerdere aanvraag om a-dwangbehandeling. Op dat moment vond hij een a-dwangbehandeling nog niet noodzakelijk; in april 2015 vond hij dat wel. Een
beoordeling
in het kader van a-dwangbehandeling is iets anders dan een behandeling.

3. De beoordeling
Op 8 april 2014 heeft het hoofd van de inrichting beslist tot toepassing van a-dwangbehandeling ten aanzien van klager en op 31 juli 2014 is beslist om deze a-dwangbehandeling voort te zetten. Vast staat dat deze a-dwangbehandeling op
2 oktober 2014 is beëindigd. De in onderhavige zaak bestreden beslissing dateert van 22 april 2015. Nu meer dan zes maanden zit tussen de beëindiging van de vorige a-dwangbehandeling en de onderhavige beslissing, staat vast dat het in deze zaak gaat om
een ‘nieuwe’ beslissing tot a-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16c, eerste lid, van de Bvt. Daartegen staat rechtstreeks beroep open.

Alvorens het hoofd van de inrichting een beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling kan nemen dient hij zich ingevolge artikel 16c, tweede lid, van de Bvt te laten adviseren door de behandeld psychiater alsmede door een (tweede) psychiater die de
verpleegde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. De vraag ligt voor of de tweede psychiater voldoet aan deze in de Bvt gestelde eis. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat het geval.
Het enkele feit dat de betreffende psychiater klager al eens eerder heeft beoordeeld in het kader van een aanvraag voor a-dwangbehandeling, betekent niet dat die psychiater betrokken is geweest bij de behandeling van klager.

Zowel tegen de eerste beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling (van 8 april 2014) als tegen de beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling (van 31 juli 2014) heeft klager (beklag en) beroep ingesteld. De beroepscommissie heeft in haar
uitspraken RSJ 2 juli 2014, 14/1196/TA en 14/1256/TA en RSJ 9 juli 2015, 15/739/TA beslist dat het hoofd van de inrichting in redelijkheid kon beslissen tot toepassing van a-dwangbehandeling ten aanzien van klager omdat aannemelijk is dat klager lijdt
aan een psychotische stoornis, dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat zonder een geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden
weggenomen.

Vast staat dat op 2 oktober 2014 op verzoek van klager is gestopt met de a-dwangbehandeling. De inrichting heeft te kennen gegeven dat klager een laatste kans heeft gekregen om aan te tonen dat hij zonder medicatie kan functioneren.

Uit de verklaringen van de behandeld psychiater (H.) en de onafhankelijk psychiater (K.) komt het volgende naar voren. Klager is gediagnosticeerd met een psychotische stoornis NAO, waarbij ziektebesef en motivatie voor behandeling totaal ontbreken. Het
afgelopen jaar is veel moeite gedaan, in de vorm van motiverende gesprekken, psycho-educatie en het betrekken van klagers familie bij de behandeling, om klager te bewegen tot vrijwillige medicatie-inname. Echter, klager weigert nog steeds medicatie.
Daardoor is hij verder aan het afglijden. Klager maakte nauwelijks contact meer en maakte stereotype bewegingen (katatonie). Hij kon zich grimmig en dreigend opstellen en leek akoestische hallucinaties te horen. Vanwege zijn katatone toestand moest
klager gesepareerd worden. Inname van antipsychotische medicatie is de enige manier om klagers psychose doelmatig te verminderen. Zolang hij psychotisch blijft is hij op langdurige dwangverpleging aangewezen, omdat er een groot risico op recidive
bestaat. Gezien zijn voorgeschiedenis is a-dwangbehandeling aangewezen.

Uit de toelichting van de inrichting van 15 mei 2015 blijkt het volgende. In toenemende mate is sprake van zelfverwaarlozing en paranoia, waardoor een gevaar is ontstaan voor klagers gezondheid en veiligheid. Daarnaast roept klager met zijn dreigende
en
agressieve gedrag jegens anderen gevaar over zichzelf af. Op 13 april 2015 is hij vanwege zijn oninvoelbare, gespannen gedrag en katatone toestandsbeeld gesepareerd. Op 17 april 2015 is hij afgezonderd. Klager kan zich enkel staande houden onder
intensieve begeleiding.
Na toediening van het tweede medicatiedepot (op 8 mei 2015) is een gestage vooruitgang in klagers gedrag zichtbaar.

Op grond van het vorenstaande is aannemelijk geworden dat in de periode van oktober 2014 tot half april 2015 – waarin klager geen medicatie innam, omdat hij de kans kreeg te laten zien dat hij geen medicatie nodig heeft – sprake was van geleidelijk
psychotisch afglijden. Gelet hierop en op klagers voorgeschiedenis (hij heeft zijn indexdelict gepleegd tijdens een psychose) acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager een psychotische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis
gevaar
voor zichzelf en anderen veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Voor de beroepscommissie is voldoende
aannemelijk dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de het hoofd van de inrichting om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a,
van de Bvt toe te passen kan gezien het vorenstaande niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en prof. Dr. B.C.M. Raes, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 10 juli 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven