nummer: 15/466/TA
betreft: [klager] datum: 8 juli 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 6 februari 2015 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 11 mei 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...] en
[...], beiden juridisch medewerker.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 1 juli 2014 tot separatie (RV 2014/275),
b. de beslissing van 7 juli 2014 tot afzondering (RV 2014/250),
c. de beslissing van 21 juli 2014 tot verlenging van de afzondering (RV 2014/278),
d. de beslissing van 29 juli 2014 tot separatie (RV 2014/298),
e. de omstandigheden in de separatieruimte, en
f. de weigering klager op 16 juli 2014 met zijn raadsvrouw te laten bellen.
De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder a, b, c. en f. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder d. formeel gegrond en materieel ongegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 10,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagcommissie heeft niet op het beklag als vermeld onder e. beslist.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a: klager betwist dat hij op 29 juni 2014 expres een dienblad heeft omgeslagen en dat hij op 30 juni 2014 op het personeel is afgerend. Hij is naar de deur gelopen om het dienblad op te pakken, omdat hij het niet
hygiënisch vond dat dit op de grond stond. De staf reageerde overdreven. Dit maakte klager boos, maar hij heeft niet gescholden. Klager is ten onrechte gesepareerd.
Ten aanzien van het beklag onder b: de inrichting heeft niet direct daar waar het kon de vrijheden van klager uitgebreid waardoor de maatregel te lang heeft voortgeduurd. Klager betwist dat hij in de dagen van 7 tot en met 10 juli 2014 heeft gescholden
naar de staf. Vanaf 11 juli 2014 werd klager volgens de kliniek rustiger. Echter, eerst op 12 juli 2014 zijn klagers vrijheden uitgebreid met slechts één uurtje. De maatregel had evenwel op 12 juli 2014 beëindigd moeten worden. Op 15 juli 2014 zou
klager dwingend zijn geweest, maar niet is geconcretiseerd welk gedrag hij dan zou hebben vertoond. Tijdens een spitactie op 16 juli 2014 is klager in een separeerruimte geplaatst. Dit viel hem zwaar na een lange reeks van maatregelen die op dat moment
net werden afgebouwd. Omdat klager meermalen via de intercom heeft gevraagd om zijn advocaat te mogen bellen, is zijn programma (één uur buiten de kamer) weer teruggedraaid. De maatregel bleef daarna voortduren, terwijl niet is gemotiveerd waarom dit
noodzakelijk zou zijn.
Ten aanzien van het beklag onder c: niet gemotiveerd is waarom verlenging van de afzondering noodzakelijk was. Volgens de kliniek was klager beter in contact van 21 tot 29 juli 2014. Ondanks één week beter gedrag is de afzondering niet opgeheven.
Ten aanzien van het beklag onder d: nadat klager op 29 juli 2014 zijn advocaat niet telefonisch kon bereiken, het personeel inbrak in een geprivilegieerd gesprek en hij vervolgens niet in de gelegenheid werd gesteld een voicemail in te spreken ontstond
een discussie. Klager betwist dat hij in die discussie bedreigend is geweest. Klager betwist dat hij zich op 5 augustus 2014 heeft gedragen zoals is beschreven. De separatie heeft tot 7 augustus 2014 voortgeduurd. Dat is te lang.
Ten aanzien van het beklag onder e: de deur van de separatieruimte was kapot waardoor er tocht onder de deur door naar binnenkwam. Klager had hier last van, omdat zijn matras op de grond lag. Via het raam in de ruimte scheen licht naar binnen. Hierdoor
was zijn ruimte te licht, terwijl klager last heeft van migraine. Klager heeft recht op een humane behandeling.
Ten aanzien van het beklag onder f: op 16 juli 2014 verbleef klager tijdens een spitactie in een separeerruimte. Daar heeft hij niet met zijn advocaat mogen bellen. Voorts heeft klager, toen hij op de afdeling terugkwam, meerdere keren moeten verzoeken
om zijn advocaat te mogen bellen.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a: op 29 juni 2014 was klager eisend in gedrag en heeft hij tegen een dienblad geslagen. Op 30 juni 2014 ging klagers gedrag verder achteruit. Bij binnenkomst van het personeel is klager naar de deur gerend en heeft hij
ernstige bedreigingen geuit. Op een later moment heeft hij gezegd dat hij een bepaalde medewerker zou neersteken. Hierop is klager gesepareerd.
Ten aanzien van het beklag onder b en c: besloten is klagers insluiting stapsgewijs af te bouwen. Omdat klager de veiligheid van de medewerkers kon garanderen, is de separatie op 7 juli 2014 omgezet in afzondering. De dagen erna hield klager zich
evenwel niet aan de voorwaarden voor beëindiging van de afzondering. Op 11 juli 2014 ging het iets beter en zijn zijn vrijheden uitgebreid. Echter, op 15 juli 2014 was klager weer zeer eisend in gedrag, omdat hij vond dat het personeel zijn radio kapot
had gemaakt en moest repareren. In de dagen erna vond telkens wel een incident plaats. Daarom is besloten de afzondering te verlengen. Op 21 juli 2014 was klagers gedrag weer beter. Op 23 juli 2014 was klager evenwel weer boos, vertoonde hij dreigend
gedrag en schold hij naar medewerkers. Na 23 juli 2014 ging het weer beter en zijn zijn vrijheden tot twee keer toe uitgebreid. De volgende stap zou beëindiging van de afzondering zijn geweest, ware het niet dat op 29 juli 2014 een incident heeft
plaatsgevonden.
Ten aanzien van het beklag onder d: op 29 juli 2014 heeft klager ernstige bedreigingen geuit jegens personeelsleden. Ook was hij dwingend en dreigend en niet meer te begeleiden. Om die reden is hij gesepareerd. Op 5 augustus 2014 uitte hij
doodsbedreigingen. Hierop is een sociotherapeut met klager in gesprek gegaan. Daardoor werd klager rustiger. Op 7 augustus 2014 is de separatie beëindigd en mocht klager terug naar de afdeling.
Ten aanzien van het beklag onder f: klager heeft op 16 juli 2014 op een later tijdstip dan verzocht met zijn advocaat mogen bellen.
3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Vast staat dat klager op 23 juni 2014 is afgezonderd vanwege het vertonen van eisend, dwingend en dreigend gedrag. Gezien de inlichtingen van de inrichting, die
zijn gebaseerd op de dagrapportages van het personeel, acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager op 30 juni 2014 – nadat hij zich op 29 juni 2014 al dwingend en dreigend had uitgelaten jegens het personeel – (fysiek) dreigend gedrag
heeft
vertoond alsmede zeer dreigende uitspraken (doodsbedreigingen) heeft gedaan tegen en over personeelsleden. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de inrichting in redelijkheid heeft kunnen beslissen om klager op 1 juli 2014
te
separeren. Voorwaarde voor beëindiging van de separatie was (onder meer) dat klager zich zou onthouden van schelden en dreigen. Uit de inlichtingen van de inrichting maakt de beroepscommissie op dat klager in de dagen erna nog dreigend gedrag vertoonde
en heeft gescholden, waarmee hij dus niet aan de voorwaarden voor beëindiging voldeed. Gelet hierop kan de duur van de separatie – die op 7 juli 2014 is beëindigd – evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden
verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 53, eerste lid, onder b, van de Bvt dient een verpleegde te worden gehoord alvorens een beslissing omtrent afzondering wordt genomen. Uit de
schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing blijkt dat de afzondering is ingegaan op 7 juli 2014 om 16.00 uur en dat klager eerst daarna, op 7 juli 2014 om 18.30 uur, is gehoord. Derhalve is bij de oplegging van de afzondering niet voldaan aan
bovenvermelde wettelijke eis. Gelet hierop zal het beroep op formele gronden gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd en het beklag alsnog gegrond worden verklaard.
Voorts staat ter beoordeling of aan klager een tegemoetkoming dient te worden toegekend. Bij deze beoordeling is van belang de vraag of in redelijkheid kon worden beslist klager af te zonderen. Gelet op de aard van klagers gedragingen voorafgaande en
tijdens de separatie acht de beroepscommissie begrijpelijk en niet onredelijk of onbillijk dat de inrichting, met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, ervoor heeft gekozen om klagers vrijheden stapsgewijs
uit te breiden. Gelet hierop heeft de inrichting in redelijkheid kunnen beslissen klager na zijn separatie af te zonderen. De voorwaarden voor beëindiging van de afzondering waren dat klager de aanwijzingen van het personeel zou opvolgen, zich aan de
afspraken zou houden en geen groepsontwrichtende, denigrerende of diskwalificerende opmerkingen zou maken. Uit de inlichtingen van de inrichting blijkt dat klager zich van 7 tot 11 juli 2014 niet aan deze voorwaarden heeft gehouden, maar dat zijn
gedrag
op 11 juli 2014 was verbeterd met als gevolg dat is gestart met een ‘afzonderingsprogramma’. Echter, uit de inlichtingen van de inrichting wordt aannemelijk dat klager zich op 15, 16, 17 en 19 juli 2014 weer dwingend en dreigend heeft gedragen,
waardoor
het ‘afzonderingsprogramma’ is beëindigd en een vierpersoonsbenadering is ingesteld. Gelet op het vorenstaande kan de voortduring van de afzondering niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Om die reden ziet de beroepscommissie geen
aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 34, vierde lid, Bvt kan het hoofd van de inrichting de afzondering telkens, met schriftelijke machtiging van Onze Minister, met ten hoogste
vier weken verlengen. Vast staat dat de op 23 juni 2014 om 14.15 uur opgelegde afzondering tot 21 juli 2014 14.15 uur mocht voortduren, dat het hoofd van de inrichting op 21 juli 2014 heeft beslist tot verlenging van klagers afzondering en dat de
schriftelijke ministeriële machtiging voor die verlenging op 22 juli 2014 is afgegeven. Klagers afzondering is dus verlengd terwijl een machtiging nog niet was afgegeven, waardoor een deel van de afzondering op 21 en 22 juli 2014 niet werd gedekt door
een machtiging. In zoverre is de beslissing in strijd met het bepaalde in artikel 34, vierde lid, Bvt. De beroepscommissie zal het beroep voor zover dit betrekking heeft op de periode van afzondering die niet werd gedekt door een machtiging gegrond
verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 5,=.
Ten aanzien van de periode van afzondering die wel werd gedekt door een schriftelijke machtiging – (een deel van) 22 juli tot 29 juli 2014 – overweegt de beroepscommissie het volgende. Gelet op hetgeen ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. is
overwogen, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot verlenging van de afzondering niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De duur van de afzondering kan evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Weliswaar
blijkt uit de inlichtingen van de inrichting dat klagers gedrag in de periode van 21 juli tot 29 juli 2014 verbeterde, maar de beslissing om de afzondering niet te beëindigen, maar voort te zetten onder geleidelijke uitbreiding van klagers vrijheden
kan, in aanmerking genomen het gedrag dat klager in de maand ervoor heeft vertoond, naar het oordeel van de beroepscommissie niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Gezien het vorenstaande zal het beroep in zoverre ongegrond worden
verklaard
en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre worden bevestigd.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beklagcommissie heeft het beklag alleen gegrond verklaard op de grond dat niet is voldaan aan de wettelijke hoorplicht. De beklagcommissie heeft het
beklag voorts inhoudelijk ongegrond verklaard. De beroepscommissie gaat er vanuit dat klagers beroep zich tegen deze inhoudelijke beoordeling richt.
Op basis van de inlichtingen van de inrichting acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager op 29 juli 2014 tijdens een discussie met het personeel begon te schreeuwen, dat hij zich nadat hij was aangesproken op zijn gedrag heeft weten te
herpakken, maar dat hij in de avond ernstige bedreigingen (doodsbedreigingen) heeft geuit tegen het personeel en in de afzonderingsruimte tegen de deur en muur heeft gebonkt. Gelet hierop en in aanmerking genomen klagers gedrag in de periode ervoor kan
de beslissing van het hoofd van de inrichting om klager te separeren niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Voorts acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager in de periode daarna (tot en met 5 augustus 2014) meermalen (verbaal)
dreigend gedrag heeft vertoond. Gezien het vorenstaande kan de duur van de separatie – die op 7 augustus 2014 is beëindigd – evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van
de
beklagcommissie zal worden bevestigd.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder e. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beklagcommissie heeft geen oordeel gegeven over deze klacht. De beroepscommissie zal deze klacht om proceseconomische redenen in eerste en enige instantie
afdoen. De beroepscommissie stelt voorop dat een verpleegde aan de Bvt noch aan de daarop gebaseerde regelgeving rechten kan ontlenen omtrent de omstandigheden in een separatieruimte. Gelet hierop is het beklag niet gericht tegen een beslissing die een
(vermeende) beperking inhoudt van een recht dat klager op grond van een bij of krachtens de Bvt gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt. De
beroepscommissie zal klager derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder f. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de
uitspraak van de beroepscommissie zal worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. en f. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder c. gegrond voor zover dit betrekking heeft op de periode van afzondering die niet door een schriftelijke machtiging werd gedekt, vernietigt in zoverre de uitspraak van de
beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 5,=. De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder c. voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de
uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder d, voor zover betrekking hebbende op de inhoudelijke ongegrondverklaring, ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is
ingesteld.
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag als vermeld onder e.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 8 juli 2015.
secretaris voorzitter