Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1638/GV, 7 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:07-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1638/GV

betreft: [klager] datum: 7 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 mei 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager betwist dat hij niet heeft meegewerkt aan een re-integratieplan. Klager heeft zich juist ingezet om samen met zijn casemanager een re-integratieplan tot stand te laten
komen. De casemanager kon echter geen duidelijkheid geven over de invulling van het re-integratieplan en de duur daarvan. Klager heeft zich via zijn raadsvrouw ingespannen om duidelijkheid te krijgen. Dit, helaas zonder enige reactie van de zijde van
de
casemanager of de inrichting. Kritische vragen van klager zijn uiteindelijk opgevat als een weigering om deel te nemen aan het re-integratieplan, hetgeen niet juist is. Daarnaast heeft klager in de inrichting nimmer voor crimineel gedrag gekozen. Hij
volgt de cursus “Kiezen Voor Verandering”, gaat trouw naar de arbeid, heeft geen enkele positieve urinecontrole gehad en heeft geen rapporten gekregen. Hij is inmiddels “op rood geplaatst”, maar tegen deze beslissing heeft hij beklag ingediend. Voorts
is het onjuist dat klager zich eerder aan voorwaarden zou hebben onttrokken nu hij in het verleden enkel op vrijwillige basis is opgenomen bij hulpverlenende instanties en van het onttrekken aan voorwaarden dan ook geen sprake kan zijn.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft meerdere keren geweigerd mee te werken aan het vastgestelde re-integratieplan, terwijl de kans op recidive en de kans op het onttrekken
aan
voorwaarden als hoog wordt ingeschat. Zo heeft klager een nieuw delict gepleegd terwijl hij onder toezicht van de reclassering stond en heeft de reclassering ten aanzien van een recent toezicht verzocht het toezicht te beëindigen, omdat klager
structureel afspraken niet nakwam en hij structureel niet bij afspraken bij een ambulant behandeltraject bij de forensische polikliniek verscheen. De reclassering stelt verder dat klager aangemeld dient te worden bij een klinische zorginstelling voor
diagnostiek en een behandeltraject gericht op zijn psychische en verslavingsproblematiek. Voor dit traject is bewust gekozen aangezien de reclassering vermoedt dat klagers psychische problematiek lijkt te resulteren in middelengebruik. Binnen de
inrichting vertoont klager onvoldoende motivatie om te stoppen met criminaliteit. Op grond hiervan is hij gedegradeerd naar het basisprogramma. De Staatssecretaris is van mening dat sprake is van de weigeringsgronden als vermeld in artikel 4, onder b.,
c. en d.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager (meermaals) heeft geweigerd mee te werken aan het vastgestelde re-integratieplan en hij hiermee onvoldoende
motivatie heeft getoond om te stoppen met criminaliteit en bijbehorend gedrag.
Het Openbaar Ministerie (OM) is niet verzocht om advies. Klager is een arrestant.
De politie heeft geen bezwaar.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens een drugsdelict. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 30 dagen te ondergaan, een tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van zeven dagen, een subsidiaire
hechtenis van zeven dagen en een vervangende hechtenis op grond van de Lex Mulder van zeven dagen. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 25 oktober 2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

Uit de stukken, waaronder het advies vrijheden van de directeur van de p.i. Dordrecht van 11 mei 2015, volgt dat de reclassering het recidiverisico heeft ingeschat als hoog. Ook het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog, nu
klager zich eerder niet heeft gehouden aan de met hem gemaakte reclasseringsvoorwaarden en -afspraken. De reclassering adviseert klager aan te melden voor diagnostiek en een behandeltraject gericht op zijn psychische- en verslavingsproblematiek. Wat er
ook zij van hetgeen klager aanvoert, vast staat dat een behandeltraject op dit moment nog niet is aangevangen. De beroepscommissie leidt verder uit het advies vrijheden af dat de strafrechter op 25 februari 2015 een aan klager opgelegde proeftijd met
een jaar heeft verlengd en daarbij als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht via Bouman GGZ heeft opgelegd en heeft bepaald dat klager moet meewerken aan een korte klinische opname als de reclassering dat nodig vindt. De beroepscommissie vindt
dat
de genoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en
gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 7 juli 2015

secretaris voorzitter

Naar boven