Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4788/GA, 6 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:06-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 14/4788/GA

betreft: [klager] datum: 6 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 december 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Torentijd te Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 maart 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Kalle, gehoord.
De directeur van de locatie Torentijd is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek om bezoek zonder toezicht.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager wil graag bezoek van zijn inmiddels vierjarige zoontje in een aparte ruimte, maar dat verzoek is op 1 september 2014 afgewezen en zijn beklag daarover is ongegrond verklaard. In de bezoekzaal zijn gedetineerden verplicht om te blijven zitten op
hun stoel. Klagers zoontje kan echter niet blijven zitten en gaat rondlopen. Omdat klager moet blijven zitten kan hij tijdens een regulier bezoek geen of nauwelijks contact hebben met zijn zoontje. Daarmee is zijn zoontje gelet op zijn gedrag
ongeschikt
voor bezoek in de bezoekzaal. Klager heeft er geen problemen mee als er toezicht op het bezoek wordt uitgeoefend, als hij maar (in een andere ruimte) met zijn zoontje contact kan hebben. Formeel moet hij een dergelijk bezoek als bzt aanvragen.
Eerder is zijn verzoek om bzt van zijn zoontje ook afgewezen, maar zijn klacht daartegen gegrond verklaard. Klager heeft dat bzt in augustus 2014 gekregen. Klager kreeg aanvankelijk bezoek van zijn zoontje onder begeleiding van een medewerker van
intensieve pedagogische thuishulp (ipt) in een aparte ruimte. Als gevolg van bezuinigingen van de gemeente is er geen ipt meer mogelijk.
Het driemaandelijks vader-kind bezoek van 20 maart jl. is met een maand uitgesteld. Klager is bovendien van mening dat hij vaker met zijn zoontje contact moeten kunnen hebben dan eenmaal in de drie maanden op een vader-kinddag.
Klager verwacht eind mei 2015 de uitspraak in zijn strafzaak. Hij zit dan 33 maanden in voorarrest.
Klager zit op afdeling West. Naast hem is een gedetineerde pas zeven weken binnen en hij kreeg wel meteen bzt.

Namens klager is daar in beroep – overeenkomstig de overgelegde pleitnota en overigens zakelijk weergegeven – het volgende aan toegevoegd.
Klagers verzoek om bzt is door de directeur met een beroep op de Circulaire van 8 september 2000, nr. 5041936/00/DJI, Stcrt. 2000, 176 (hierna: de Circulaire) afgewezen omdat klager in voorlopige hechtenis zit. In het geval van klager is het doel van
de
voorlopige hechtenis geen beletsel (meer) voor het toestaan van bzt. Niet aannemelijk is geworden dat er enig onderzoeksbelang aanwezig was en is dat zich verzet tegen bzt. Ook is er geen sprake van noodzaak tot bijzondere beveiliging. De
(aaneengesloten) duur van klagers detentie (in het h.v.b) is inmiddels 2,5 jaar. Er is geen mogelijkheid meer voor bezoek van zijn zoontje met begeleiding van een ipt-medewerker. Bij bezoek in de bezoekzaal kan er geen contact plaatsvinden; als klager
gaat staan is het bezoek ten einde. Hij heeft bovendien eerder wel bzt gehad. Het recht van klager om contact te hebben met zijn zeer jonge zoon is mede gebaseerd op het IVRK en art. 8 EVRM.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Vaststaat dat de directeur klagers verzoek om bzt van zijn vierjarige zoontje heeft afgewezen met een verwijzing naar de Circulaire omdat klager in voorlopige hechtenis in een h.v.b. zit. In feite betreft klagers verzoek evenwel zijn zoontje te mogen
ontvangen in een aparte ruimte, waar de omstandigheid dat zijn zoontje niet kan blijven zitten geen beletsel is voor contact tussen klager en zijn zoontje, waarbij toezicht geen bezwaar is.
Klager mag thans wel bezoek van zijn zoontje ontvangen, maar alleen in de bezoekzaal. De directeur heeft klagers stelling dat zijn zoontje vanwege zijn gedrag en de regels in de bezoekzaal ongeschikt is voor regulier bezoek, niet weersproken.
Klager heeft eerder - naast regulier bezoek en contact op de driemaandelijkse vader-kinddagen – in een aparte ruimte contact met zijn zoontje gehad onder begeleiding van een ipt- medewerker en eenmaal via verleend bzt.
De mogelijkheid van bezoek onder begeleiding van een ipt-medewerker wordt wegens bezuinigingen niet meer geboden. Nu geen andere gronden door de directeur worden aangevoerd, is de beroepscommissie van oordeel dat, onder deze omstandigheden, de
redelijkheid gebiedt dat de directeur de mogelijkheid creëert klager in staat te stellen diens zoontje, zo nodig onder begeleiding van een medewerker, voor twee uur per maand te ontvangen. Voor zover klager nog niet naar een gevangenis is
doorgeplaatst
zal de beroepscommissie de directeur dan ook opdragen dit binnen twee weken te realiseren en wel zodanig dat klager en zijn zoontje contact met elkaar kunnen hebben. De beroepscommissie zal een tegemoetkoming aan klager toekennen in verband met de
periode dat klager niet in de mogelijkheid is gesteld tijdens bezoek contact te hebben met zijn zoontje.

Het beroep zal mitsdien gegrond worden verklaard en klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij draagt de directeur op om binnen twee weken na deze uitspraak klager in staat te stellen, zo nodig onder begeleiding van een medewerker, gedurende twee uur per maand tijdens bezoek in een aparte ruimte contact te hebben met zijn zoontje, zo nodig
onder begeleiding van een medewerker.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. I. Lispet, secretaris, op 6 juli 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven