Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0417/TA, 16 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:16-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/417/TA

betreft: [klager] datum: 16 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Weldam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 januari 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 mei 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], locatiemanager zorg, en [...], juridisch medewerker.
Klagers raadsman, mr. J.J. Weldam, heeft bij brief van 8 mei 2015 laten weten dat hij klager niet ter zitting van de beroepscommissie zal bijstaan.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afzondering van klager van 14 april 2014 tot 13 mei 2014.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting heeft meegedeeld dat klager op 14 april 2014 is afgezonderd, omdat een medepatiënt klagers naam heeft genoemd in relatie tot
handel. Dit is onjuist. Een medepatiënt met wie klager omging is beschuldigd van drugshandel. Klager werd geacht een verklaring af te leggen over de handel en wandel van deze medepatiënt. Dit heeft klager geweigerd en daarom is hij afgezonderd. Mocht
klagers naam wel door een medepatiënt zijn genoemd, dan is volstrekt onduidelijk wie klagers naam heeft genoemd, wanneer dit is gebeurd, in welk kader zijn naam is genoemd en wat de medepatiënt over klager heeft verklaard. Hoe dan ook, er bestond
onvoldoende grond voor het afzonderen van klager. Op
17 april 2014 blijft klagers afzondering gehandhaafd, omdat klager geen uitleg wil geven over een positieve urinecontrole. Een afzonderingsmaatregel mag niet worden gebruikt om een verpleegde te dwingen uitleg te geven over een positieve urinecontrole,
de herkomst van de middelen en de betrokkenheid van medepatiënten. Van een verpleegde kan niet worden verlangd dat hij ‘bewijs’ tegen zichzelf levert of zichzelf in gevaar brengt door te verklaren over anderen. Vervolgens is de maatregel gehandhaafd
omdat klager in het bezit was van een mobiele telefoon en heeft geweigerd mee te werken aan een urinecontrole. Nadat deze grondslagen voor afzondering waren komen te vervallen, bleef de afzondering evenwel gehandhaafd, omdat nog sprake zou zijn van een
onderzoek naar verboden handel. Echter, nergens blijkt dat daadwerkelijk een onderzoek heeft plaatsgevonden dan wel dat voortzetting van de afzondering noodzakelijk was voor dit vermeende onderzoek. Bij de aanvraag van de verlengingsmachtiging heeft de
inrichting opeens klagers voorgeschiedenis en indexdelict als argument voor verlenging aangevoerd. Dit is volledig uit de lucht gegrepen. Het ontbrak de inrichting op dat moment aan een nieuwe grondslag om klager langer af te zonderen. Het kan niet zo
zijn dat de inrichting dan als een soort ‘vangnet’ terugvalt op klagers indexdelict. Klager vermoedt dat de afzondering zo lang heeft geduurd, omdat hij niet heeft willen verklaren over medepatiënten. De beslissingen lijden aan motiveringsgebreken en
zijn onredelijk en onbillijk.

De inrichting heeft in beroep gepersisteerd bij het standpunt als ingenomen tegenover de beklagrechter en daaraan het volgende toegevoegd. Destijds was het onrustig in de inrichting vanwege de handel in drugs en andere contrabande. Een medepatiënt
heeft
klagers naam in relatie tot deze verboden handel genoemd. Om onderzoek te kunnen doen naar de mogelijke betrokkenheid van klager bij verboden handel is klager op 14 april 2014 afgezonderd. Een dag later heeft klager een positieve urinecontrole
afgegeven. Vervolgens is in klagers kamer een mobiele telefoon aangetroffen. Een paar dagen later heeft klager geweigerd mee te werken aan een urinecontrole. Gelet op deze opeenstapeling van gedragingen bleef het vermoeden van betrokkenheid bij handel
bestaan. Daarnaast bleef klager consequent weigeren openheid van zaken te geven. Klagers afzondering bleef derhalve gehandhaafd. Desgevraagd heeft de inrichting meegedeeld dat na 23 april 2014 geen nieuwe incidenten meer hebben plaatsgevonden. Op 29
april 2014 is beslist om de afzondering voort te zetten op klagers eigen kamer, omdat de inrichting de hoop had toch nog met klager in gesprek te komen over zijn mogelijke betrokkenheid bij de handel. Toen bleek dat dit niet ging lukken en klager de
veiligheid kon toezeggen, is de afzondering beëindigd.
Over de schriftelijke mededelingen van de opgelegde maatregelen heeft de juridisch medewerker desgevraagd als volgt verklaard. Het is correct dat in de mededelingen niet staat of klager is gehoord. Er wordt altijd een apart hoorformulier opgesteld. Het
is de bedoeling dat dit wordt meegestuurd naar de beklag- en beroepscommissie, maar dit is kennelijk niet gebeurd. Voorts wordt erkend dat de inhoud van de mededelingen summier is. Verbetering hiervan is een punt van aandacht binnen de inrichting.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat uit de schriftelijke mededelingen van de beslissingen tot afzondering niet blijkt of is voldaan aan de hoorplicht. De inrichting heeft toegelicht dat aparte hoorformulieren worden opgemaakt, maar deze
hoorformulieren
zijn (op één na) niet overgelegd. Nu door of namens klager evenwel niet is aangevoerd dat niet aan de hoorplicht zou zijn voldaan, zal de beroepscommissie geen rechtsgevolgen verbinden aan dit verzuim. Wel wijst zij de inrichting erop dat in volgende
beklag- en beroepszaken de hoorformulieren bij de dossierstukken dienen te worden gevoegd.

Klagers afzondering heeft geduurd van 14 april 2014 tot 13 mei 2014. Aan deze afzondering hebben de volgende beslissingen ten grondslag gelegen:
- de beslissing van 14 april 2014 tot afzondering van klager in zijn eigen kamer,
- de beslissing van 15 april 2014 tot afzondering van klager in de herstelkamer,
- de beslissing van 17 april 2014 tot afzondering van klager in zijn eigen kamer,
- de beslissing van 21 april 2014 tot afzondering van klager in de herstelkamer,
- de beslissing van 29 april 2014 tot afzondering van klager in zijn eigen kamer,
- de beslissing van 7 mei 2014 om klagers afzondering na 12 mei 2014 te verlengen.

De beroepscommissie gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Begin april 2014 is geconstateerd dat er verboden handel in drugs, porno en sigaretten plaatsvond tussen patiënten. Klagers naam werd in dit verband door medepatiënten genoemd. Ook ging klager regelmatig om met patiënten die in relatie tot deze
verboden handel werden genoemd.
- Op 14 april 2014 heeft een medepatiënt expliciet bij het personeel gemeld dat klager betrokken is bij de verboden handel in de inrichting. Klager weigerde hierover uitleg te geven.
- Op 15 april 2014 blijkt uit een urinecontrole dat klager softdrugs heeft gebruikt.
- Op 21 april 2014 ontvangt de inrichting een anonieme melding waaruit blijkt dat klager in het bezit is van een mobiele telefoon. Op dezelfde dag wordt in klagers kamer een mobiele telefoon aangetroffen.
- Op 23 april 2014 weigert klager mee te werken aan de uitvoering van een urinecontrole.

Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Bvt in samenhang bezien met artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Bvt kan het hoofd van de inrichting een tbs-gestelde afzonderen indien dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde
en
veiligheid in de inrichting. De beroepscommissie stelt voorop dat indien gerede verdenking bestaat van handel in contrabande door een tbs-gestelde, het hoofd van de inrichting kan beslissen een maatregel van afzondering op te leggen teneinde die
verdenking nader te onderzoeken.
Een onderzoek naar de betrokkenheid van een verpleegde bij verboden handel dient naar het oordeel van de beroepscommissie met voortvarendheid te worden verricht. Een in verband met dat onderzoek opgelegde afzondering mag niet te lang duren. Bij
uitblijven van onderzoeksresultaten of nieuwe signalen die kunnen duiden op de betrokkenheid van een verpleegde bij handel dient ofwel de afzondering te worden beëindigd ofwel nader te worden gemotiveerd waarom in verband met het onderzoek voortduring
van de afzondering noodzakelijk is.

Op grond van de op 14 april 2014 bekende feiten en omstandigheden heeft het hoofd van de inrichting klager in redelijkheid kunnen verdenken van (betrokkenheid bij) verboden handel in de inrichting. De beroepscommissie acht aannemelijk dat het hoofd van
de inrichting een onderzoek naar die verdenking is gestart. Gelet op de aard van die verdenking heeft het hoofd van de inrichting op 14 april 2014 in redelijkheid kunnen beslissen dat het noodzakelijk was klager gedurende het onderzoek af te zonderen.
De beslissing tot oplegging van de afzondering kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Zoals uit bovenstaande opsomming blijkt, kwamen na 14 april 2014 steeds nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht die op betrokkenheid van klager bij handel zouden kunnen wijzen. Daardoor kreeg de verdenking jegens klager nieuwe impulsen. Nu de
orde
en veiligheid in de inrichting in het geding was, acht de beroepscommissie begrijpelijk dat het hoofd van de inrichting deze nieuwe signalen heeft willen onderzoeken en klager tijdens dit onderzoek heeft willen afzonderen. Naar aanleiding van de vondst
van de mobiele telefoon is klager in afzondering in de herstelkamer geplaatst, welke afzondering tot 29 april 2014 heeft geduurd. De beroepscommissie acht aannemelijk dat de inrichting de periode tot 29 april 2014 heeft benut voor het doen van
onderzoek
naar de nieuwe signalen. Gelet op het vorenstaande kan de beslissing om de afzondering te laten voortduren tot 29 april 2014 niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Op 29 april 2014 is klager teruggeplaatst in zijn eigen kamer, maar de inrichting heeft de afzondering gehandhaafd om onderzoek te kunnen doen. Uit bovenstaande opsomming blijkt – en dit is ter zitting door de inrichting bevestigd – dat het laatste
incident op 23 april 2014 heeft plaatsgevonden. Niet gebleken is dat de inrichting na 23 april 2014 nieuwe signalen heeft ontvangen die op betrokkenheid van klager bij handel zouden kunnen wijzen. Evenmin is gebleken van onderzoeksresultaten die kunnen
duiden op de betrokkenheid van klager bij handel. Gelet hierop en nu de inrichting niet heeft gemotiveerd welk onderzoek op 29 april 2014 nog moest worden verricht en waarom het in verband daarmee noodzakelijk zou zijn klagers afzondering te laten
voortduren, acht de beroepscommissie de noodzaak voor voortduring van de afzondering niet aannemelijk geworden. De beslissing van 29 april 2014 om de afzondering te laten voortduren dient mitsdien als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. In
het
verlengde hiervan ligt dat de verlengingsbeslissing eveneens onredelijk en onbillijk is.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de afzondering van 14 tot 29 april 2014, ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre, met aanvulling van de gronden, bevestigen. De
beroepscommissie zal het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de afzondering van 29 april 2014 tot 13 mei 2014, gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren. Nu de
rechtsgevolgen van klagers afzondering in zijn eigen kamer gedurende de periode van 29 april 2014 tot 13 mei 2014 niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij bepaalt de
hoogte van die tegemoetkoming op € 105,=.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie als volgt. In de schriftelijke mededelingen van de bestreden beslissingen wordt/worden de reden(en) voor afzondering slechts zeer summier vermeld. Een nadere onderbouwing van de beslissingen tot afzondering

waaronder in ieder geval wordt verstaan een weergave van de concrete feiten en omstandigheden die redengevend zijn geweest voor de oplegging van de afzondering – ontbreekt in de schriftelijke mededelingen en wordt pas in het verweerschrift gegeven. De
beroepscommissie beveelt de inrichting aan, mede met het oog op de rechtszekerheid voor de verpleegden, de nadere onderbouwing van een beslissing tot afzondering op te nemen in de schriftelijke mededeling van die beslissing. Voorts beveelt zij de
inrichting aan om in de schriftelijke mededeling (in plaats van in een apart hoorformulier) weer te geven of is voldaan aan de hoorplicht en wat de verpleegde tijdens dit horen naar voren heeft gebracht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover dat betrekking heeft op de afzondering van 14 tot 29 april 2014, ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover dat betrekking heeft op de afzondering van 29 april 2014 tot 13 mei 2014, gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent
aan klager een tegemoetkoming toe van € 105,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. Drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 16 juni 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven