Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0115/GA, 16 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:16-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/115/GA

Betreft: [klager] datum: 16 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M. Dunsbergen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 januari 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de locatie Scheveningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 april 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klagers raadsman mr. H.M. Dunsbergen, het hoofd behandeling van het PPC Scheveningen, [...], en de juridisch medewerker van de locatie
Scheveningen, [...].
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Bij brief van 24 april 2015 heeft de juridisch medewerker, op verzoek van de beroepscommissie, nadere informatie verschaft over de invulling van het voorwaardelijke gedeelte van de aan klager opgelegde gevangenisstraf.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 9 januari 2015, inhoudende
dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager ondervindt lichamelijk ongemak van de medicatie. A-dwangbehandeling is een te zwaar middel. Het toepassen van dwangbehandeling ten aanzien van klager is niet noodzakelijk. Klager is al sinds 2012
gedetineerd, maar niet eerder is gebleken van een psychiatrische stoornis. Klager is overgeplaatst naar het PPC naar aanleiding van een incident, niet omdat sprake zou zijn van een stoornis. Klager betwist dat er sprake is van gevaar als bedoeld in
artikel 46a, eerste lid, onder a van de Pbw (gevaar voor zichzelf). Uit de stukken blijkt dat klager in 2000 diverse suïcidepogingen heeft gedaan. Daarna is dit niet meer gebeurd. Weliswaar heeft klager in oktober 2012 brandwonden opgelopen door het
roken van cocaïne, maar dit was vermoedelijk een ongeluk. Suïcidepogingen van vijftien jaar geleden vormen een onvoldoende onderbouwing voor bovengenoemd gevaarscriterium. Van een gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder c, van de Pbw
(zelfverwaarlozing) is evenmin sprake. Uit de psychiatrische adviezen komt naar voren dat klager ‘redelijk verzorgd’ is. Voorts wordt betwist dat sprake is van gevaar als bedoeld in artikel 46a, tweede lid, onder a, van de Pbw. In 2003 en 2010 is
klager verdacht geweest van een geweldsmisdrijf. Een andere aanleiding om te veronderstellen dat klager een gevaar vormt voor anderen bestaat niet. Een grond voor het toepassen van a-dwangbehandeling ontbreekt dus. De beslissing is voorts in strijd met
artikel 46b, tweede lid, van de Pbw, nu uit het behandelplan niet blijkt dat de behandeling ervoor zorgt dat klager geen bijzondere opvang meer nodig heeft. Het besluit is eveneens in strijd met artikel 46b, derde lid, van de Pbw nu in het behandelplan
niet de informatie als bedoeld in artikel 21b, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) en in artikel 22, eerste lid, onder a, van de Pm is opgenomen. Voorts is niet gebleken dat het behandelplan is vastgesteld op de wijze zoals is
voorgeschreven
in artikel 22, tweede lid, van de Pm. Gelet hierop dient de bestreden beslissing te worden vernietigd.

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is overgeplaatst naar het PPC vanwege zijn psychiatrische toestand. Bij binnenkomst is klager geplaatst op een groepsafdeling. Op die afdeling functioneerde klager niet
goed. Al snel is hij op een crisisafdeling geplaatst. Ook op die afdeling ging het niet goed. Klager vertoonde bizar gedrag en heeft een medewerker in zijn gezicht gespuugd. Er was geen sprake van onmiddellijk dreigend gevaar, maar de psychiaters
hebben
geoordeeld dat klagers psychiatrische stoornis in regressie is. Het verleden heeft uitgewezen dat er, bij een verdere regressie van de stoornis, gevaar dreigt voor klager zelf en anderen. Er bestaat causaal verband tussen de stoornis en klagers gedrag.
Om de stoornis onder controle te krijgen is inname van medicatie vereist. Meermalen is geprobeerd met klager in gesprek te gaan om hem te motiveren tot vrijwillige inname van medicatie. Echter, klager weigert vrijwillig medicatie in te nemen. Daarnaast
verloopt de communicatie met klager moeilijk, omdat hij bij toenadering door de psychiater of personeel boos of agressief wordt. Doel van de a-dwangbehandeling is om de crisissituatie te doorbreken en communicatie en interactie weer mogelijk te maken,
zodat een behandelrelatie kan worden opgebouwd. Eerder is al medicamenteus ingegrepen en gebleken is dat dit effect heeft. Ook nu is gebleken dat klager na inname van medicatie beter functioneert. Echter, de stoornis is nog niet voldoende in remissie.
Overigens ligt het in de verwachting dat klager na zijn detentie zal worden geplaatst in een GGZ-instelling. Thans wordt bekeken of het mogelijk en noodzakelijk is klager tijdens het voorwaardelijke deel van zijn straf op te laten nemen in een
GGZ-instelling.

3. De beoordeling
Te verstrekken informatie
Op grond van het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van de Pbw dient de beroepscommissie een beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling te toetsen aan de in de inrichting geldende wettelijke voorschriften en de redelijkheid en billijkheid.
Hiervoor is het nodig dat de beroepscommissie toereikend wordt geïnformeerd. In dit kader heeft de beroepscommissie in haar uitspraak van 2 april 2014 – kenmerk 13/3550/GA (tussenbeslissing) – overwogen dat voor de beoordeling inzage in onderdelen van
het behandelplan noodzakelijk is en dat in het toe te zenden (uittreksel van het) behandelplan in ieder geval moet staan:
a. dat is voorzien in de mogelijkheid om, indien dit noodzakelijk is, ten aanzien van de betreffende gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen (artikel 46c, aanhef en onder a in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw)
b. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
c. de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde
te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (artikel 21b, eerste lid,
aanhef en onder b, van de Pm);
d. of er overeenstemming over het geneeskundig behandelplan is (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pm);
e. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
f. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); en
g. het gevaar (als bedoeld in artikel 46a van de Pbw) dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken.

In deze zaak heeft de directeur (een deel van) het behandelplan overgelegd. Het behandelplan verschaft informatie voor de onderdelen a, b en d. De overige informatie (onderdelen c, en e t/m g) staat in andere overgelegde documenten, zoals de adviezen
van twee psychiaters en de toelichting van de directeur. De beroepscommissie constateert dat in dit opzicht niet is voldaan aan de hiervoor genoemde overweging omtrent de inhoud van het behandelplan. Hiermee ligt de vraag voor welke gevolgen dit heeft
voor haar beslissing. Op grond van de door de directeur overgelegde stukken, in onderling verband bezien, acht de beroepscommissie zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
De beroepscommissie benadrukt echter dat, met het oog op een adequate rechtsbescherming van gedetineerden, van belang is dat het behandelplan en daaraan gerelateerde bijlagen geactualiseerde en concrete informatie over de voornoemde onderdelen bevat.

Inhoudelijke beoordeling
Alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling is genomen, heeft de directeur advies ingewonnen bij de behandelend psychiater van klager en bij een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht.

Uit de psychiatrische adviezen, het overgelegde behandelplan en de brieven van de directeur van 9 januari en 20 januari 2015 komt het volgende naar voren. Klager heeft een psychotische stoornis NAO (niet anders omschreven) en een
persoonlijkheidsstoornis NAO. Al sinds veertien jaar worden er bij klager psychotische klachten waargenomen. Klager verblijft sinds september 2014 in het PPC en sinds het begin van zijn verblijf neemt hij de medicatie (antipsychotica) die hem wordt
aangeboden niet meer in. Klager is steeds minder in contact met zijn omgeving. Hij antwoordt niet op vragen; hij beantwoordt elke vraag met ‘zwijgrecht’. Er is sprake van terugtrekgedrag op cel en van mutisme. Klager vertoont bizar gedrag: midden in
een
gesprek gaat hij urineren en drinkt hij meermalen water om dit vervolgens weer uit te spugen. Er wordt een recidief psychotisch toestandsbeeld waargenomen. Tijdens psychotische episoden in het verleden is sprake geweest van mutisme en
zelfverwaarlozing.
In oktober 2012 heeft hij zichzelf in brand gestoken door het roken van cocaïne. Tijdens een eerder verblijf in een PPC (2010) is ook geconstateerd dat klager, vanuit zijn stoornis, agressief en auto-agressief gedrag vertoonde. Klager heeft in het
verleden een enkele keer medicatie geaccepteerd. Telkens is gebleken dat klagers toestandsbeeld sterk verbetert als hij medicatie gebruikt. Steeds is er geprobeerd klager te motiveren tot vrijwillige inname van medicatie. Echter, zonder gedwongen kader
weigert hij de medicatie, die nodig is om zijn psychotische toestandsbeeld en daaruit voortvloeiende gedrag te stabiliseren, in te nemen. Andere middelen zijn tot dusverre gestrand, omdat communicatie met klager niet mogelijk is en hij bij toenadering
door een psychiater of het personeel boos, geladen of agressief reageert. Als hij geen medicatie inneemt, maakt klager non-communicatieve periodes door en is hij een gevaar geweest voor zichzelf en anderen.

De directeur heeft voorts een op 12 januari 2015 opgemaakt rapport overgelegd. In dit rapport staat: “Toen ik de deur opende stond [klager] dichtbij de deur en stapte [hij] direct naar voren en spuugde [hij] vol in mijn gezicht. [...] [ik] probeerde te
achterhalen wat de reden was van dit incident. Helaas was er geen gesprek mogelijk met [klager]. [Klager] maakte een zeer gespannen en agressieve indruk.”.

Gelet op het vorenstaande en op de toelichting van de directeur ter zitting dat klager kort naar zijn binnenkomst op de crisisafdeling is geplaatst, acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit
die
stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, onder a, van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen
een
redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie aannemelijk dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een
dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Plaisier, MSc, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 16 juni 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven