nummer: 15/395/TA
betreft: [klager]: 29 juni 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Weldam, namens
[...]er te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 30 januari 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 11 mei 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], locatiemanager zorg, [...], juridisch medewerker.
Klagers raadsman, mr. J.J. Weldam, heeft bij brief van 8 mei 2015 laten weten dat hij klager niet ter zitting van de beroepscommissie zal bijstaan.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de weigering van het hoofd van de inrichting om een in beslag genomen mobiele telefoon aan klager terug te geven zodat hij deze kan uitvoeren dan wel om deze telefoon voor klager te verzenden,
b. de schending van klagers privacy doordat het hoofd van de inrichting klagers in beslag genomen mobiele telefoon aan heeft laten staan om onderzoek te kunnen doen.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag als vermeld onder a. en heeft het beklag als vermeld onder b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a: klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in dit beklag. Klager heeft geklaagd over het uitblijven van de teruggave van een aan hem toekomend voorwerp. Tegen een dergelijke beslissing staat beklag open. Het
hoofd van de inrichting komt de mogelijkheid toe een in beslag genomen voorwerp voor de verpleegde te verzenden. Klager heeft het hoofd van de inrichting verzocht aan deze bevoegdheid toepassing te geven. Zonder goede reden is dit verzoek afgewezen.
Thans ligt de mobiele telefoon in klagers kluisje op de afdeling, waarvan alleen het personeel de sleutel heeft.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b: de inrichting heeft klagers in beslag genomen telefoon gedurende een periode van twee maanden ingeschakeld gelaten om binnenkomende gesprekken en berichten te onderscheppen en in kaart te brengen. Klager
werd door de inrichting verdacht van onder meer drugshandel en de telefoon is aangelaten om te onderzoeken of de telefoon werd gebruikt voor (drugs)handel. Daarmee heeft het hoofd van de inrichting opsporingshandelingen verricht. Echter, de inrichting
komt op grond van de Bvt niet de bevoegdheid toe eigenhandig een opsporingsonderzoek te verrichten naar in beslag genomen voorwerpen. Indien het hoofd van de inrichting meent dat onderzoek naar een in beslag genomen voorwerp noodzakelijk is, kan hij
dit
voorwerp ter hand stellen aan een opsporingsambtenaar. Dit is niet gebeurd. De inrichting heeft gehandeld in strijd met de wet. Hierbij komt nog dat de inrichting niet van te voren aan klager heeft gemeld dat zijn telefoon aan zou blijven staan. Hier
is
hij bij toeval achter gekomen.
De inrichting heeft in beroep gepersisteerd bij het standpunt als ingenomen tegenover de beklagrechter en daaraan het volgende toegevoegd. De inrichting heeft klagers mobiele telefoon in beslag genomen en gecontroleerd. Daartoe heeft de inrichting de
telefoon gedurende een periode aan laten staan (en dus ook opgeladen). De inrichting heeft dit gedaan omdat zij inzicht wilde verkrijgen in klagers contacten met de buitenwereld. Gebleken is dat mensen van buiten, onder wie klagers verloofde, hebben
gebeld naar de telefoon van klager. Het personeel heeft ook gebeld naar de telefoonnummers die in klagers telefoon stonden opgeslagen. De inrichting is op grond van de Bvt bevoegd in beslag genomen voorwerpen nader te onderzoeken. Bovendien heeft de
inrichting op grond van de Bvt de bevoegdheid toezicht uit te oefenen op telefoongesprekken van verpleegden. Op grond van deze bevoegdheid mocht de inrichting de, weliswaar verboden, mobiele telefoon van klager controleren.
3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klagers klacht is naar het oordeel van de beroepscommissie gericht tegen een beslissing van het hoofd van de inrichting die een (vermeende)
beperking inhoudt van klagers eigendomsrecht (artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 56, eerste lid, aanhef en onder e, van de Bvt zal de beroepscommissie
klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. De uitspraak van de beklagrechter op dit onderdeel zal derhalve worden vernietigd.
Vast staat dat de inrichting op 21 april 2014 in klagers kamer een mobiele telefoon heeft aangetroffen en deze in beslag heeft genomen, omdat het bezit daarvan binnen de inrichting niet is toegestaan. Voorts neemt de beroepscommissie als vaststaand aan
dat het hoofd van de inrichting de in beslag genomen telefoon gedurende een periode van ongeveer twee maanden onder zich heeft gehouden. Na die periode van ongeveer twee maanden is de telefoon in klagers kluisje op de afdeling geplaatst, van welk
kluisje alleen het personeel de sleutel heeft.
Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Bvt in samenhang bezien met artikel 23, vierde lid, van de Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat een in beslag genomen verboden voorwerp, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten
behoeve
van de verpleegde wordt bewaard, hetzij met toestemming van de verpleegde in diens aanwezigheid wordt vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand wordt gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
Hoewel dit niet uit bovenstaand artikel blijkt, kan het hoofd van de inrichting tevens ervoor kiezen een in beslag genomen voorwerp door de verpleegde te laten uitvoeren dan wel dit voorwerp voor de verpleegde te verzenden. Het hoofd van de inrichting
heeft het hiertoe strekkende verzoek van klager evenwel afgewezen. Uit de inlichtingen van de inrichting komt naar voren dat de inrichting onderzoek naar de mobiele telefoon nodig achtte, aangezien het vermoeden bestond dat klager betrokkenheid had bij
verboden handel in de inrichting. Daartoe was het nodig dat het beslag voortduurde. Tegen deze achtergrond bezien is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing om het beslag te laten voortduren niet als onredelijk of onbillijk kan worden
aangemerkt.
Niettegenstaande het vorenstaande overweegt de beroepscommissie dat van het hoofd van de inrichting wordt verlangd dat hij de verpleegde, van wie een (verboden) voorwerp in beslag is genomen, duidelijkheid verschaft over wat er met dat voorwerp gaat
gebeuren. Gebleken is dat de inrichting de in beslag genomen telefoon ten behoeve van klager heeft bewaard, maar de inrichting heeft klager daarvan destijds niet door middel van een bewijs van ontvangst, zoals in de Bvt is voorgeschreven, op de hoogte
gebracht. Gelet hierop zal het beklag op formele gronden gegrond worden verklaard. Nu de inbeslagname noch de weigering de telefoon terug te geven als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het
toekennen van een tegemoetkoming.
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie als volgt. Vast staat dat de inrichting, zonder dat klager hiervan op de hoogte was, de in beslag genomen mobiele telefoon van klager gedurende een periode
van ongeveer twee maanden niet slechts heeft bewaard, maar ook in werking heeft gelaten (en daartoe steeds heeft opgeladen). In die periode heeft de inrichting de telefoon gecontroleerd en heeft zij gemonitord door wie is gebeld en berichten zijn
verstuurd naar klagers mobiele telefoon. Voorts heeft de inrichting ter zitting meegedeeld dat door het personeel is gebeld naar de telefoonnummers die in klagers mobiele telefoon stonden.
Door op bovenstaande wijze te handelen heeft de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie inbreuk gemaakt op klagers recht op privacy (artikel 8, eerste lid, EVRM). Het feit dat deze handelingen zijn verricht ten aanzien van een in de
inrichting verboden voorwerp doet hier niet aan af. De vraag is of de inrichting deze inbreuk heeft mogen maken. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het EVRM kan het recht op privacy alleen worden ingeperkt als voor die inperking een wettelijke
grondslag bestaat en indien die inperking noodzakelijk is met het oog op één van de in dat artikel genoemde belangen.
Gebleken is dat klager door de inrichting werd verdacht van betrokkenheid bij (onder meer) handel in drugs. Gelet hierop acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat de hierboven genoemde handelingen niet enkel zijn verricht om meer inzicht in
klagers contacten te verkrijgen (zoals door de inrichting is gesteld) maar ook met het doel de betrokkenheid van klager en zijn contacten bij drugshandel nader te onderzoeken. Het door de inrichting uitgevoerde onderzoek heeft naar het oordeel van de
beroepscommissie derhalve mede omvat handelingen die zijn verricht ter voorkoming of opsporing van strafbare feiten (drugshandel). Daarom ligt de vraag voor of de inrichting bevoegd is dergelijke handelingen te verrichten.
Om de orde en veiligheid in de inrichting te kunnen handhaven heeft de wetgever in de Bvt expliciet een aantal controle- en toezichtbevoegdheden voor het hoofd van de inrichting opgenomen. Eén van die bevoegdheden betreft de mogelijkheid tot
inbeslagname van verboden voorwerpen. Op grond van artikel 29, tweede lid, juncto artikel 23, vierde lid van de Bvt kunnen verboden voorwerpen onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de verpleegde worden bewaard, hetzij met
toestemming van de verpleegde in diens aanwezigheid worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten. De wet voorziet niet in de bevoegdheid van de inrichting
tot het verrichten van als opsporingshandelingen te kwalificeren handelingen, terwijl deze bevoegdheid ook niet uit (een) wel verleende controle- en opsporingsbevoegdheden annex bevoegdheid voortvloeit.
Nu is gebleken dat de inrichting niet bevoegd was ‘opsporingshandelingen’ met klagers telefoon te verrichten, omdat een wettelijke grondslag daartoe ontbreekt, is sprake van een ongerechtvaardigde inbreuk op klagers recht op privacy. Gelet hierop zal
het beroep gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter worden vernietigd en het beklag alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing(en) niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden ziet de
beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij zal, in aanmerking genomen de duur van de privacy schending, aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 50,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent klager hiervoor geen
tegemoetkoming toe.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 29 juni 2015
secretaris voorzitter