Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0992/TA, 23 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:23-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/992/TA

betreft: [klager] datum: 23 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 2 februari 2015 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 mei 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord [...] en [...] namens het hoofd van de inrichting en klagers raadsman mr. N.A. Heidanus.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft het niet schriftelijk meedelen van de inbeslagname van een webserver van klager op zijn stageplek.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting kon tijdens de inbeslagname van de webservers er redelijkerwijs niet van op de hoogte zijn dat klager
eigenaar was van één van de in beslag genomen webservers. Het kan zijn dat de stagebegeleider heeft gezegd dat daarover is gesproken. Blijkens navraag bleek het behandelteam van klager niet op de hoogte te zijn. In de behandelplannen van klager is geen
toestemming voor het eigendom van een webserver opgenomen. Het klopt dat klager een eigen bedrijfje heeft gehad, maar toen hij dat op een gegeven moment niet langer mocht heeft hij van alles wat daarmee te maken had afstand moeten doen.
De stagebegeleider heeft toestemming voor inbeslagname van de webservers gegeven. Nadat was gebleken dat klager eigenaar van één van de webservers was, hoefde hem geen schriftelijke mededeling van de inbeslagname te worden gegeven. Daartoe bestaat geen
wettelijke verplichting, nu artikel 29, in verbinding met artikel 23, vierde lid, Bvt ziet op inbeslagname van eigendommen van patiënten in de persoonlijke verblijfsruimte. Er is geen jurisprudentie waaruit blijkt dat die artikelen ook van toepassing
zouden zijn op de inbeslagname van eigendommen van klager in een externe locatie, zoals het grafische bedrijf waar klager stage loopt.

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Het beklag dient al gegrond te worden verklaard op de niet te accepteren lange duur voordat de beklagcommissie uitspraak heeft gedaan. Er is sprake
van
‘undue delay’ in de zin van artikel 6 EVRM.
Het beklag is terecht gegrond verklaard. De inrichting moet ook buiten de inrichting goederen van klager in beslag kunnen nemen, maar dan moet wel schriftelijk worden meegedeeld dat en waarom inbeslagname plaatsvindt. Een schriftelijke mededeling van
inbeslagname dient ter identificatie van in beslag genomen goederen, opdat een eigenaar zijn recht op die goederen kan aantonen. Gelet op de ratio en de strekking van de regeling in artikel 29 Bvt moet deze regeling naar analogie in deze zaak worden
toegepast.
De inrichting had moeten weten dat klager een webserver had. In zijn behandelplan stond dat klager in de gelegenheid moest worden gesteld een eigen bedrijfje op te zetten. Volgens klagers stagebegeleider moest de inrichting er wel van op de hoogte zijn
dat klager eigenaar was van een webserver omdat daarover is gesproken. In ieder geval personeelslid D was daarvan op de hoogte. De stagebegeleider was erg ontstemd over de inbeslagname, omdat die twee maanden lang heeft geduurd ondanks dat hij had
gezegd dat één van de webservers van hem was.
Het beroep van de inrichting moet daarom ongegrond worden verklaard. Wel dient de uitspraak van de beklagcommissie te worden vernietigd op grond van ‘undue delay’ bij het doen van de uitspraak. Tenslotte dient aan klager een tegemoetkoming te worden
toegekend.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager geen beroep heeft ingediend tegen de inhoudelijke ongegrondverklaring van het beklag over de inbeslagname van zijn webserver. Daarom wordt voorbijgegaan aan de stelling dat het beklag gegrond had moeten worden verklaard vanwege
‘undue delay’ bij het doen van de uitspraak door de beklagcommissie.

Nu alleen de inrichting beroep heeft ingediend tegen de gegrondverklaring van het beklag betreffende het niet schriftelijk meedelen van de inbeslagname van een webserver van klager op klagers externe stageplek, is in beroep uitsluitend aan de orde of
de inrichting klager een schriftelijke mededeling van inbeslagname van een webserver op klagers stageplaats buiten de inrichting had moeten uitreiken, nadat het de inrichting duidelijk was geworden dat de desbetreffende webserver klagers eigendom is.

Artikel 29, in verbinding met artikel 23, vierde lid, Bvt bepaalt, voor zover hier van belang, dat van inbeslagname van een eigendom van een verpleegde in de inrichting een bewijs van ontvangst ten behoeve van die verpleegde wordt afgegeven.

De Bvt geeft geen regeling voor inbeslagname van goederen van een verpleegde die zich bevinden op werkplek van de verpleegde buiten de inrichting. Hoewel de wettelijke regeling betrekking heeft op goederen in de inrichting, dient naar het oordeel van
de
beroepscommissie de regeling van artikel 29, in verbinding met artikel 23, vierde lid, Bvt redelijkerwijs van overeenkomstige toepassing te worden verklaard in het geval van inbeslagname van eigendommen van een verpleegde in een extern bedrijf waar hij
in het kader van zijn tbs-behandeling werkzaam is. Het afgeven van een bewijs van ontvangst van een inbeslaggenomen goed aan de eigenaar heeft immers tot doel die eigenaar van de inbeslagname op de hoogte te stellen, zodat die eigenaar desgewenst tegen
de inbeslagname op kan komen of andere stappen kan ondernemen. Gelet hierop moet de inrichting ook bij inbeslagname buiten de kliniek van een goed dat toebehoort aan een verpleegde een ontvangstbewijs aan hem als eigenaar afgeven, ook als pas na
verloop
van tijd blijkt dat hij de eigenaar van het inbeslaggenomen goed is.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie zal bepalen dat aan klager een tegemoetkoming van € 10,= toekomt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. Zij bepaalt de aan klager een tegemoetkoming van
€ 10,= toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, prof. Dr. B.C.M. Raes en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 23 juni 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven