Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3407/JA, 22 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:22-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3407/JA

betreft: [klager] datum: 22 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Teylingereind te Sassenheim,

gericht tegen een uitspraak van 8 september 2014 van de beklagcommissie bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [...], geboren op 22 mei 2000, verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 januari 2015, gehouden in de j.j.i. Eikenstein te Zeist, zijn klager en [...], directeur behandeling en [...], juridisch medewerker, beiden verbonden aan j.j.i. Teylingereind, gehoord.
Van de zijde van het secretariaat was als toehoorder aanwezig [...].
Op de dag van de behandeling ter zitting heeft klagers raadsvrouw, mr. S. Koster, zich gesteld en verzocht om aanhouding van de behandeling zaak.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering met cameratoezicht wegens het niet willen meewerken aan een visitatie naar aanleiding van het vermoeden dat klager iets verstopt zou hebben.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en klager een tegemoetkoming van € 10,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beslissing tot plaatsing onder cameratoezicht bij afzondering is blijkens de artikelen 4, vierde lid, en 25a Bjj niet voorbehouden aan de directeur. Dit betekent dat een afdelingshoofd deze beslissing kan nemen zonder dat uit de stukken blijkt dat
de
directeur hierin een rol heeft gespeeld.
Artikel 25 Bjj betreft wel een voorbehouden beslissing. Artikel 4, vijfde lid, Bjj biedt echter de mogelijkheid de beslissing tot plaatsing in afzondering door een afdelingshoofd te laten nemen, waarbij de bevoegdheid tot verlenging enkel de directeur
toekomt. Op deze wijze is de beslissing tot plaatsing in afzondering met camerabewaking genomen. De beslissing is genomen door het afdelingshoofd en de verlenging is genomen door de directeur-plaatsvervanger.
Omdat de beslissing tot plaatsing onder cameratoezicht een ingrijpende maatregel is dient een afdelingshoofd contact te zoeken met de directeur omtrent zijn voornemen een jeugdige onder cameratoezicht te plaatsen. In het onderhavige geval is dat ook
gebeurd.

Klager heeft ter zitting aangegeven dat het hem niet duidelijk was dat de behandeling ter zitting hier over zou gaan. Als hij dat had geweten dan was hij niet gekomen. Het gaat niet goed met hem in de inrichting. De regels zijn te streng.
De camera heeft hij afgeplakt, omdat klager het met de beslissing tot cameratoezicht niet eens was.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht over de zaak en wijst het verzoek om aanhouding derhalve af.

In de onderhavige zaak heeft het afdelingshoofd aan klager de maatregel van afzondering onder cameratoezicht opgelegd. Niet ter discussie is dat de beslissing tot plaatsing in afzondering genomen mocht worden door het afdelingshoofd. Aan de orde is
enkel de vraag of de beslissing tot cameratoezicht een aan de directeur voorbehouden beslissing is. De beroepscommissie beantwoordt deze vraag positief en overweegt hiertoe het volgende.

Het op 1 september 2001 in werking getreden artikel 4 van de Bjj geeft onder het vierde lid aan welke beslissingen aan de directeur zijn voorbehouden. Hierbij is wel opgenomen de beslissing tot afzondering, maar niet opgenomen de beslissing tot
cameratoezicht. De tegelijkertijd in werking getreden Regeling straf- en afzonderingscel justitiële jeugdinrichtingen (hierna: de Regeling) geeft in artikel 26 aan dat de directeur, indien de lichamelijke of geestelijke toestand van de jeugdige dit
noodzakelijk maakt, kan bepalen dat de jeugdige dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. In de MvT bij dat artikel wordt vermeld dat het hier gaat om een beslissing die is voorbehouden aan de directeur. Geconcludeerd kan worden dat
de
Bjj en de Regeling op dit punt niet in overeenstemming met elkaar zijn.
Op 1 juli 2005 is de in artikel 26 van de Regeling opgenomen bepaling opgenomen in de Bjj in artikel 25a. In de memorie van toelichting op de wetswijziging is op dit artikel 25a Bjj geen nadere toelichting gegeven, in de algemene toelichting over
cameraobservatie wordt niet vermeld of en aan wie de beslissing tot oplegging van cameraobservatie zou zijn voorbehouden.
Per 1 juli 2011 is het door de toevoeging van de leden vijf en zes aan artikel 4 van de Bjj mogelijk geworden dat de directeur een afdelingshoofd machtigt enkele van de aan hem voorbehouden beslissingen te nemen. Hierbij is (in het vijfde lid onder b
van artikel 4 Bjj) benoemd de beslissing tot plaatsing in afzondering. Achtergrond van de delegatie van bevoegdheid aan een afdelingshoofd, zo valt uit de MvT af te leiden, was dat het stelsel van voorbehouden beslissingen door de jeugdinrichtingen als
beknellend werd ervaren. Uit de MvT bij deze wijziging van de Bjj blijkt verder dat een afdelingshoofd mag worden gemachtigd slechts de in het vijfde lid uitdrukkelijk genoemde beslissingen te nemen en dat de overige in het vierde lid genoemde
beslissingen blijven voorbehouden aan de directeur. Waar het gaat om lichamelijke integriteit dient de directeur, die het hoogste gezag in de inrichting vertegenwoordigt, een beslissing te nemen over de noodzaak tot handelen. Daarbij wordt gewezen op
de
beslissing tot het verrichten van onderzoek in het lichaam (art 36 Bjj), tot het laten gedogen van een geneeskundige behandeling (art 37 Bjj) en tot de toepassing van mechanische middelen (art 38 Bjj). In geval van dringende noodzaak kan een
personeelslid deze beslissingen nemen (voor korte duur).
Nu de beslissing tot cameratoezicht niet is opgenomen in de in het vijfde lid genoemde uitzonderingen moet deze beslissing worden aangemerkt als aan de directeur voorbehouden.
Het beroep van de directeur zal daarom ongegrond verklaard worden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J. Calkoen-Nauta, voorzitter, dr. F. Boer en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris,
op 22 juni 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven