Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1317/GV, 19 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1317/GV

betreft: [klager] datum: 19 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.G. Koopman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 april 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. In het advies vrijheden inzake algemeen verlof staat vermeld dat klager van 1 oktober 2014 tot de zittingsdatum op 20 februari 2015 onder elektronisch toezicht heeft gestaan tijdens een
schorsing
van zijn voorlopige hechtenis en dat klager zich in die periode aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden. Klager is daarom niet in herhaling getreden. Er ligt een positief politieadvies. Klager zal het verlof doorbrengen in Deventer, welke plaats
ver van Amsterdam is gelegen. Er is daarom geen aanleiding voor vrees voor het plegen van strafbare feiten tijdens verlof. Klager betwist de motivering van de afwijzende beslissing. Blijkens de aan hem opgelegde ordemaatregel is er slechts sprake
geweest van een onenigheid met een medegedetineerde, zijn celgenoot. De stelling dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan mishandeling mist daarom feitelijke grondslag. Afwijzing van een verzoek om verlof in verband met onenigheid met een
medegedetineerde is disproportioneel. Klager gedraagt zich blijkens het advies vrijheden goed in de inrichting en zijn functioneren staat niet in de weg aan verlofverlening. Namens klager wordt de onderbouwing van het negatieve advies van het openbaar
ministerie (OM) betwist. Dat advies is onderbouwd met een selectieve citering uit het vonnis in eerste aanleg. Die onderbouwing mag, nu dat vonnis niet onherroepelijk is, niet worden gebruikt. Indien de eis van het OM in eerste aanleg door de rechtbank
zou zijn gevolgd, zou verzoekers v.i.-datum vallen op of omstreeks 8 oktober 2015. De rechtbank heeft klager evenwel tot een langere gevangenisstraf veroordeeld, waardoor zijn v.i.-datum valt op of omstreeks 26 maart 2016. De hem daarbij opgelegde
voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met de proeftijd van 3 jaar, zal hem weerhouden van recidive. Klager wil zijn verlof bij zijn vriendin en zeer jonge dochter doorbrengen. Klager heeft groot belang bij een goede hechting met vriendin en
kind in gezinsverband. Subsidiair wordt namens klager daarom verzocht om de oplegging van bijzondere voorwaarden, bijvoorbeeld elektronisch toezicht, tijdens het verlof.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers voorlopige hechtenis is geschorst geweest en in die tijd is hij onder elektronisch toezicht geweest. De politie heeft geen bezwaar tegen het opgegeven verlofadres.
Klager heeft, anders dan door de raadsman wordt aangevoerd, zijn celgenoot wel degelijk fysiek bejegend en deze daarbij een bloedneus geslagen. Klager ontkent ook niet dat zich iets tussen hem en die celgenoot heeft voorgedaan. Recent gedrag tijdens
detentie weegt mee bij de beoordeling van een verzoek om verlof. Het advies van het OM is uitgebreid gemotiveerd en ten aanzien van klager is een risico-analyse (Risc) gemaakt door de reclassering. Daarbij is een hoog risico vastgesteld met betrekking
tot het gevaar voor recidive en op het gebied van het zich onttrekken aan gestelde voorwaarden werd een matig risico vastgesteld. Ten aanzien van klager zijn gedragsinterventies, onder andere een Cova-training geïndiceerd. Gelet op al deze informatie
en
adviezen wordt het verlenen van vrijheden in deze fase van detentie niet verantwoord geacht. Klager dient allereerst te beginnen met de interventies.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zwaag heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket Amsterdam heeft aangegeven het recidivegevaar bij klager zodanig hoog te achten, dat dit in de weg moet staan aan het verlenen van vrijheden.
De politie Deventer heeft aangegeven dat er geen bezwaren zijn tegen het door klager opgegeven verlofadres.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 26 maart 2016.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager zich in het laatste jaar van zijn detentie bevindt en dat hij – ook gelet op het belang van een verantwoorde terugkeer in de samenleving – een belang heeft bij verlofverlening. Ten aanzien van die
verlofverlening geldt evenwel dat zowel de directeur van de inrichting waar klager tot voor kort verbleef als ook het OM negatief adviseren ten aanzien van het verlenen van vrijheden, zulks naar aanleiding van de gestelde vrees voor recidive bij
klager.
Hoewel uit het veroordelende vonnis en uit het in dat kader opgemaakte reclasseringsadvies naar voren komt dat er gevaar bestaat voor recidive, staat daar tegenover dat klager tijdens een schorsing van zijn voorlopige hechtenis gedurende vijf maanden,
waarin hij onder elektronisch toezicht stond, niet heeft gerecidiveerd. Nu klagers verlofadres niet is gelegen in de buurt van waar zijn eerdere (criminele) kennissenkring verblijft, is niet zonder nadere toelichting begrijpelijk waarom in dit geval
geen verlof is verleend terwijl aan dat verlof (bijvoorbeeld) de bijzondere voorwaarde van elektronisch toezicht had kunnen worden verbonden.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de bestreden beslissing van de Staatssecretaris is genomen op gronden die deze niet kunnen dragen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en
aan de Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.

Nu de gevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan gemaakt kunnen worden, zijn er geen termen voor het toekennen van een (financiële) tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 juni 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven