nummer: 14/4764/GA
betreft: [klager] datum: 8 mei 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A. Stoop, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 19 december 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 13 april 2015, gehouden in de locatie Zuid van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Arnhem, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A. Stoop, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de
locatie Norgerhaven.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het aantreffen van contrabande in de verblijfsruimte.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Allereerst wordt aangegeven dat bij het beroepschrift wordt gepersisteerd. Bij klager is inderdaad contrabande aangetroffen. Klager maakt alleen bezwaar tegen het feit dat ook een geprepareerd scheermesje zou zijn aangetroffen. Hierover is klager
overigens ook niet gehoord althans daar blijkt niet van uit de aantekeningen van het horen. Klager stelt zich op het standpunt dat hij alleen over het aantreffen van een telefoon en oplader is gehoord. Het beklag zou daarom – op formele gronden –
gedeeltelijk gegrond moeten worden verklaard. Klager moet daarom gecompenseerd worden voor dat deel van de straf dat ten onrechte is opgelegd.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur erkent dat de verslaglegging in dit geval niet echt optimaal is geweest. Verder meldt hij dat de hoogte van de opgelegde disciplinaire straf, gelet op het sanctiebeleid van de inrichting, eigenlijk te laag is. Omdat de strafopleggende
directeur dat niet gemotiveerd heeft, kan hiervoor geen nadere verklaring worden gegeven. Klager heeft erkend dat hij een telefoon voorhanden had. Bij hem was ook een los scheermesje, daarmee is bedoeld verwijderd uit de houder, voorhanden. Als dit het
geval is, spreekt men in de inrichting van een geprepareerd scheermesje.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal
worden bevestigd.
De beroepscommissie merkt daarbij nog op dat uit hetgeen ter zitting door klager en de directeur naar voren is gebracht, aannemelijk is geworden dat het bij het in de mededeling van de beslissing van de directeur vermelde “geprepareerde scheermesje”
een
scheermesje betrof dat uit de houder van het van rijkswege verstrekte scheermes was verwijderd, maar niet om een tot snij- of steekwapen gemaakt voorwerp. Die omstandigheid behoefde evenwel niet tot een andere strafmaat te leiden dan door de directeur
is toegepast.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 mei 2015.
secretaris voorzitter