Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0893/GM, 16 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:16-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/893/GM

betreft: [klager] datum: 16 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 11 maart 2015 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 mei 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam Over-Amstel, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.K. Cheng, gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zuyder Bos heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft een nadere toelichting bijgevoegd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 11 februari 2015, betreft het verlies van de arbeidsongeschiktheid (a.o.) status, omdat klager op 6 februari 2015, na daartoe te zijn opgeroepen, niet naar de
psycholoog is gegaan.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het beroep ter zitting als volgt toegelicht.
Klager heeft al geruime tijd een a.o. status. Hij heeft acht á negen maanden niet hoeven te werken. Op enig moment moest klager weer gaan werken. Dit zou goed zijn voor zijn schouder klachten. De inrichtingsarts dient zich er van te vergewissen dat
indien een klager niet langer de a.o. status behoudt omdat hij is staat geacht wordt aangepast werk te verrichten, deze aangepaste werkzaamheden ook daadwerkelijk beschikbaar dienen te zijn. Dat was in het geval van klager niet het geval.
Omdat klager geschikt werk afwachtte, werd dit als werkweigering gezien en is hem een disciplinaire straf opgelegd.
Klager heeft daaraan nog toegevoegd dat hij verplicht wordt alle dagen vier uur te werken. Klager heeft altijd last van zijn schouder, ook nu. De aangeboden werkzaamheden betreffen zittend of staand werk. Het is veelal productie werk, zoals
bijvoorbeeld
boutjes dichtdraaien met dopjes erop. Staand werk is veelal inpakwerk. Klager zou wel kunnen werken als reiniger of sporthulp. Dan hoeft hij niet de hele tijd dezelfde soort bewegingen te maken. Vanaf het moment van instellen van het beroep is klager
wel naar de arbeid gegaan, om te voorkomen dat hij disciplinaire straffen opgelegd zou krijgen.
Klager heeft enige tijd medicatie tegen de pijn gebruikt. Hier is hij mee gestopt ongeveer in juni 2014, onder meer omdat hij er maagklachten van kreeg. Nu slaapt hij slecht vanwege de pijn. Klager heeft ook last bij sporten. De behandeling door de
fysiotherapeut stelde niet veel voor. Daarmee is klager ook gestopt, ongeveer een half jaar geleden.
Desgevraagd heeft klager nog aangegeven dat een radioloog zijn rechter schouder heeft onderzocht. De uitslag van dat onderzoek is niet met klager besproken. Dat er geen afwijkingen zouden zijn geconstateerd, zoals uit de stukken blijkt, wist klager
niet.

In reactie op het beroep heeft het hoofd zorg onder bijvoeging van de reactie van de inrichtingspsycholoog het volgende aangevoerd.
Klager was het niet eens met de wijze waarop de herbeoordeling van zijn ao-status heeft plaats gevonden en wat de uitkomst hiervan is. Aan klager is uitgelegd dat periodiek de lijst met a.o-ers wordt nagelopen en gecheckt op juistheid. Hier kan een
herbeoordeling uit naar voren komen. Naar aanleiding van deze check gaf de second opinion arts aan dat hij klager nooit a.o. had verklaard. Door een interne misvatting is klager op basis van lijdensdruk op a.o. gezet. Dit is toentertijd ook naar klager
gecommuniceerd, dat is ook de reden waarom dit als uitgangspunt is gehanteerd in de herbeoordeling. Binnen de locatie is de psycholoog diegene die in aanmerking komt om lijdensdruk te beoordelen, dat is waarom klager door de psycholoog is opgeroepen.
De
behandelend arts binnen de locatie geeft aan dat er geen andere redenen zijn om klager arbeidsongeschikt te verklaren.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt op basis van de stukken vast dat er bij klager geen geobjectiveerde schouderafwijking gevonden is die een verklaring zou kunnen vormen voor de door klager aangevoerde klachten. Er is daarmee ook geen concrete reden aan te
voeren waarom klagers schouder ontzien zou moeten worden.
Uit de brief van de verpleegkundige blijkt dat het advies gegeven wordt met de arbeid te bespreken wat er voor klager mogelijk is gelet op de op dat moment voorhanden zijnde werkzaamheden.
Verder is niet gebleken van overige aantoonbare fysieke dan wel psychische problemen die het verrichten van bepaalde vormen van arbeid in de weg zouden staan. Dit soort werkzaamheden is in de inrichting ook voorhanden.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, dr. ing. C.J. Ruissen en J.G.J. de Boer, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 16 juni 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven