Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0578/GA, 15 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/578/GA

Betreft: [klager] datum: 15 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.E. van der Zee, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 februari 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de locatie Scheveningen

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 april 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager, het hoofd behandeling van het PPC Scheveningen, [...], en de juridisch medewerker van de locatie Scheveningen, [...].
Hoewel klagers raadsvrouw mr. F.E. van der Zee op behoorlijke wijze was opgeroepen, is zij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 25 februari 2015, inhoudende
dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor – naar de beroepscommissie heeft begrepen – de duur van drie
maanden.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is niet psychotisch. Hij praat geen onzin; hij kan de toekomst voorspellen. Klager heeft geen behandeling nodig. Bij binnenkomst in het PPC is hij meteen in een afzonderingscel geplaatst.
Vervolgens zijn hem twee prikken toegediend. Sindsdien werkt zijn penis niet meer. De inrichting moet hier onderzoek naar laten doen. Later heeft klager drie weken in de afzonderingscel verbleven. De medicatie maakt zijn hersenen en geslachtsorgaan
kapot. Klager wil geen medicatie onder dwang toegediend krijgen. Een eerder beklag over dwangmedicatie is gegrond verklaard. Klager betwist dat er sprake is van gevaar in de zin van artikel 46a, eerste lid, onder a en c, van de Pbw. Hij is niet
gevaarlijk voor zichzelf of medepatiënten. De inrichting heeft onvoldoende concreet gemotiveerd dat sprake zou zijn van bovengenoemde gevaren. In het advies van de psychiater staat dat klager zichzelf eenmaal heeft gesneden in zijn hals. Dit was geen
uiting van suïcide en het letsel was van geringe ernst. Een eenmalige daad van automutilatie vormt onvoldoende onderbouwing voor de aangevoerde gevaarscriteria. Daarnaast heeft de inrichting onvoldoende concreet onderbouwd dat sprake zou zijn van
causaal verband tussen een stoornis en eventueel gevaar. Onvoldoende duidelijk is voor welke termijn de beslissing geldt. In het voorgenomen besluit staat dat de behandeling drie maanden duurt, terwijl in het definitieve besluit staat dat de
behandeling
twee maanden duurt. In ieder geval is onvoldoende onderbouwd waarom de dwangbehandeling twee dan wel drie maanden zou moeten duren.

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is psychotisch. Er is sprake van gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder a en c, van de Pbw en dit gevaar komt voort vanuit zijn stoornis. Zonder medicatie
vormt klager een gevaar voor zichzelf (en voor anderen). Klager heeft op 18 januari 2015 zichzelf in zijn halsstreek gesneden en tegenover het personeel aangegeven een suïcidepoging te hebben ondernomen. Nadien is, volgens professionele inzichten van
zijn psychiater en behandelcoördinator, de kans op een herhaling van suïcide niet afgenomen. Eén van klagers lichaamsbelevingen is dat zijn penis ‘volledig dood’ is en daarom weggesneden moet worden. Het gevaar bestaat dat hij de daad bij het woord
voegt. Klager is door een arts onderzocht en die heeft geconcludeerd dat er geen fysieke, maar een psychische oorzaak ten grondslag ligt aan de problemen die klager ondervindt met zijn geslacht. Zonder medicatiegebruik is klager niet te handhaven op de
afdeling. Een langdurige plaatsing in afzondering vormt geen oplossing. De inrichting probeert met klager in gesprek te komen en hem te overtuigen van de noodzaak van inname van mediatie. Overigens staat in de beschikking een hinderlijke fout. Bedoeld
is om de dwangbehandeling voor de duur van drie maanden toe te passen.

3. De beoordeling
Te verstrekken informatie
Op grond van het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van de Pbw dient de beroepscommissie een beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling te toetsen aan de in de inrichting geldende wettelijke voorschriften en de redelijkheid en billijkheid.
Hiervoor is het nodig dat de beroepscommissie toereikend wordt geïnformeerd. In dit kader heeft de beroepscommissie in haar uitspraak van 2 april 2014 – kenmerk 13/3550/GA (tussenbeslissing) – overwogen dat voor de beoordeling inzage in onderdelen van
het behandelplan noodzakelijk is en dat in het toe te zenden (uittreksel van het) behandelplan in ieder geval moet staan:
a. dat is voorzien in de mogelijkheid om, indien dit noodzakelijk is, ten aanzien van de betreffende gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen (artikel 46c, aanhef en onder a in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw)
b. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
c. de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde
te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (artikel 21b, eerste lid,
aanhef en onder b, van de Pm);
d. of er overeenstemming over het geneeskundig behandelplan is (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pm);
e. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
f. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); en
g. het gevaar (als bedoeld in artikel 46a van de Pbw) dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken.

In deze zaak heeft de directeur (een deel van) het behandelplan overgelegd. Het behandelplan verschaft informatie voor de onderdelen a t/m d. De overige informatie (onderdelen e t/m g) staat in andere overgelegde documenten, zoals de adviezen van twee
psychiaters, een verslag van de behandeling en de toelichting van de directeur. De beroepscommissie constateert dat in dit opzicht niet is voldaan aan de hiervoor genoemde overweging omtrent de inhoud van het behandelplan. Hiermee ligt de vraag voor
welke gevolgen dit heeft voor haar beslissing. Op grond van de door de directeur overgelegde stukken, in onderling verband bezien, acht de beroepscommissie zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
De beroepscommissie benadrukt echter dat, met het oog op een adequate rechtsbescherming van gedetineerden, van belang is dat het behandelplan en daaraan gerelateerde bijlagen geactualiseerde en concrete informatie over de voornoemde onderdelen bevat.

Inhoudelijke beoordeling
Alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling is genomen, heeft de directeur advies ingewonnen bij de behandelend psychiater van klager en bij een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht.

Uit de psychiatrische adviezen en het overgelegde behandelplan komt het volgende naar voren. Klager heeft een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type. Thans bestaan klachten die passend zijn bij een psychotische episode. Hij heeft uitgebreide
bizarre wanen met magische denkbeelden en verstoorde lichaamsbelevingen. Klager heeft geen ziektebesef en -inzicht. Klager zondert zich in toenemende mate af, verschijnt nauwelijks meer op de afdeling en wordt steeds somberder. In januari 2015 heeft
hij
zichzelf gesneden in zijn nek. Er bestaat gevaar dat klager zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Daarnaast bestaat het gevaar dat hij zichzelf ernstig zal verwaarlozen. Klager is niet bereid vrijwillig
medicatie in te nemen. Verschillende psychiaters hebben klager de noodzaak van consequente inname van medicatie (antipsychotica) uitgelegd. Vanaf het moment van binnenkomst is geprobeerd klager te motiveren tot vrijwillige inname van medicatie. Klager
heeft zich echter van meet af aan niet behandelbaar opgesteld. De personeelsleden op de afdeling maken zich ernstige zorgen over klagers geestelijke toestand en zijn elke ochtend bang te moeten constateren dat klager zich van het leven heeft beroofd.
Doel van de mediatie is dat klager minder last heeft van psychotische klachten, waardoor de dreiging van suïcide afneemt en klager weer gaat deelnemen aan het sociale verkeer op de afdeling. Klager heeft in 2014, in het kader van een
b-dwangbehandeling,
antipsychotica toegediend gekregen met goed effect: hij verscheen weer op de afdeling en ondernam weer activiteiten.

De directeur heeft voorts een op 18 januari 2015 opgemaakt rapport overgelegd. In dit rapport staat: “Tijdens het uitdelen [...] constateerde [personeelslid] dat [klager] zichzelf had gesneden in de halsstreek. [...] [Klager] vertelde dat hij een
suïcidepoging had gedaan.”.

Gelet op het vorenstaande en op de toelichting van de directeur ter zitting over klagers lichaamsbeleving, acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in
artikel 46a, eerste lid, onder a en c van de Pbw (voor zichzelf) veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden
weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Voor wat betreft de duur van de a-dwangbehandeling – drie maanden –
overweegt de beroepscommissie dat deze haar niet onredelijk voorkomt, nu uit de verschafte informatie naar voren komt dat structurele medicatie-inname nodig is om klagers psychiatrische toestandsbeeld te stabiliseren. De beslissing van de directeur om
bij klager, voor de duur van drie maanden, een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Plaisier, MSc, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 15 juni 2015

secretaris voorzitter

Naar boven