nummer: 15/130/GA
betreft: [klager] datum: 1 mei 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Rotgans, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 15 december 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 april 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Rotgans, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Zuyder Bos, [...].
Als toehoorder waren aanwezig [...], secretaris van de commissie van toezicht bij de p.i. Heerhugowaard, en [...], kantoorgenote van klagers raadsvrouw.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, omdat klager tegen zijn celdeur heeft getrapt terwijl hij wist dat er een personeelslid achter de deur stond.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op weg naar de sport kwam klager erachter dat hij zijn flesje water was vergeten. Hij is teruggelopen naar zijn cel om dit te halen. Toen hij in
zijn cel was, hoorde hij een medegedetineerde, bij wijze van grap, zeggen: “Zullen we zijn deur dicht doen?”. Vlak daarna hoorde klager de sleutels in de deur en zag hij de deur dichtgaan. Daarop is klager naar de deur toegelopen en heeft hij de deur
opengehouden, omdat hij niet ingesloten wilde worden. De deur is niet tegen de p.i.w.-er aangekomen. De p.i.w.-er schrok alleen. Overigens had klager de p.i.w.-er niet eerder gezien; bij het binnengaan van de cel stond de p.i.w.-er er nog niet. Er is
nauwelijks iets gebeurd. Klager had absoluut geen kwade intenties. Hij is nooit eerder betrokken geweest bij geweldsincidenten. De directeur had kunnen volstaan met een waarschuwing.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uit het rapport blijkt dat klager tegen de deur heeft getrapt. Daardoor is de deur opengezwaaid naar de p.i.w.-er toe. Volgens de p.i.w.-er was geen
sprake van een grap. Er is sprake van fysieke agressie en daarom is klager gestraft. Klager moet voorzichtig doen. Voor hetzelfde geld krijgt iemand de deur in zijn gezicht.
3. De beoordeling
Op basis van de stukken alsmede de ter zitting verschafte inlichtingen acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager op 13 oktober 2014 bij het verlaten van zijn cel met enige kracht de celdeur heeft opengeduwd, terwijl er op dat moment een
p.i.w.-er achter de celdeur stond. Anders dan in het (summiere) rapport staat, acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat klager tegen de celdeur heeft getrapt. Immers, de p.i.w.-er heeft een en ander niet kunnen waarnemen aangezien hij
achter de deur stond en klager heeft consequent aangevoerd dat hij tegen de deur heeft geduwd in plaats van getrapt. Daarnaast is naar het oordeel van de beroepscommissie niet vast komen te staan dat de p.i.w.-er de celdeur tegen zich aan heeft
gekregen. In het rapport staat weliswaar dat klager de deur tegen de p.i.w.-er heeft aangetrapt, maar de betrokken p.i.w.-er heeft dit standpunt tegenover de maandcommissaris niet herhaald (zo blijkt uit het verweerschrift van de directeur van 10
november 2014) en de directeur heeft dit standpunt in beklag noch in beroep expliciet naar voren gebracht. In ieder geval staat vast dat de p.i.w.-er geen letsel heeft opgelopen.
Gezien het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat sprake is geweest van een incident van geringe ernst. Het incident is weliswaar het gevolg van gedrag van klager, maar de beroepscommissie acht gelet op de ter zitting verschafte
inlichtingen niet aannemelijk geworden dat klager de intentie had iemand te bezeren. Veeleer is aannemelijk dat klager, zonder kwade bedoelingen, onvoldoende voorzichtig heeft gehandeld. Bovengenoemde omstandigheden in samenhang bezien, is de
beroepscommissie van oordeel dat de directeur had kunnen volstaan met een waarschuwing aan klager voor zijn onvoorzichtige gedrag. Gelet hierop dient de beslissing van de directeur om klager de bestreden disciplinaire straf op te leggen te worden
aangemerkt als onredelijk en onbillijk.
Het beroep zal gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden ziet de
beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming op € 22,50.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van € 22,50 toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Plaisier, MSc, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 1 mei 2015
secretaris voorzitter