Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0269/GA, 30 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:30-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/269/GA

betreft: [klager] datum: 30 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.E. Calis, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 januari 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 april 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager en zijn raadsvrouw, mr. L.E. Calis.
De plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Krimpen aan den IJssel, [...], heeft bij brief van 3 april 2015 laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel vanwege fysiek geweld jegens een medegedetineerde.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft op de arbeid ruzie gekregen met een medegedetineerde. Tussen klager en die medegedetineerde boterde het al niet. Op de arbeid is
klager bewust aan een andere tafel gaan zitten dan de medegedetineerde. Toen klager in de rondte keek, keek de medegedetineerde klager aan. Hij riep naar klager: 'wat kijk je'. Klager heeft daarop gezegd dat hij niet naar de medegedetineerde keek.
Daarna heeft de medegedetineerde nog wat kleinerende opmerkingen over klager gemaakt, maar klager heeft daar niet op gereageerd. De medegedetineerde bleef echter kleinerende en provocerende opmerkingen maken en op een gegeven moment maakte hij een
beweging alsof hij een beugel naar klager wilde gooien. Daarna stond hij op en als reactie is klager ook opgestaan. Klager en de medegedetineerde zijn naar elkaar toegelopen en vervolgens is een vechtpartij ontstaan, waar meerdere gedetineerden tussen
zijn gesprongen. Klager kan er begrip voor opbrengen dat hij is gestraft, maar hij begrijpt niet dat hij zwaarder is gestraft dan de medegedetineerde. Beide gedetineerden hebben hun eigen aandeel in de vechtpartij. Het is zeker niet zo dat klagers
aandeel groter zou zijn dan dat van de medegedetineerde. Als er al een aanstichter was, dan was dat de medegedetineerde. Anders dan in de uitspraak van de beklagcommissie staat, heeft klager ter zitting absoluut niet gezegd dat hij als eerste is
opgestaan. Tegen de directeur heeft klager dit ook niet gezegd. Mogelijk is klager, die laagbegaafd is, verkeerd begrepen. Het personeel heeft de vechtpartij niet waargenomen en er zijn geen camerabeelden van de vechtpartij.

De directeur heeft in beroep gepersisteerd bij het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager heeft gevochten met een medegedetineerde en dat hij een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de vechtpartij. Hiervoor heeft de directeur klager in redelijkheid een disciplinaire straf kunnen opleggen.

Voorts staat vast dat aan klager een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in de eigen cel is opgelegd, terwijl aan de medegedetineerde een disciplinaire straf van zes dagen opsluiting in de eigen cel is opgelegd. De vraag is of de directeur in
redelijkheid heeft kunnen beslissen klager zwaarder te straffen dan de medegedetineerde.

Uit het verslag blijkt dat het personeel niet heeft waargenomen hoe de vechtpartij tussen klager en de medegedetineerde is ontstaan. De directeur heeft klager een zwaardere straf dan de medegedetineerde opgelegd, omdat klager tijdens het horen heeft
gezegd dat hij als eerste is opgestaan. Ter zitting heeft klager evenwel aangevoerd dat hij niet als eerste is opgestaan en dat hij zulks niet tegenover de directeur heeft verklaard, althans zulks niet heeft bedoeld te zeggen. Dit laatste acht de
beroepscommissie, nu ter zitting is gebleken dat klager (als gevolg van zijn laagbegaafdheid) moeite heeft zich goed in woorden uit te drukken, niet onaannemelijk. De directeur had deze mededeling van klager, bij gebreke van nadere objectiveerbare
informatie over het incident, niet zonder meer voor waar mogen aannemen. Gelet hierop en in aanmerking genomen de gedetailleerde verklaring die klager ter zitting over het incident heeft gegeven, acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat
klager een groter aandeel in de totstandkoming van de vechtpartij heeft gehad dan de medegedetineerde met wie hij heeft gevochten. De beslissing om klager zwaarder te straffen dan de medegedetineerde dient dan ook te worden aangemerkt als onredelijk en
onbillijk.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep, voor zover de straf zes dagen heeft geduurd, ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen. De beroepscommissie zal het beroep, voor zover de straf langer
dan zes dagen heeft geduurd, gegrond verklaren, de uitspraak van beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden ziet de
beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming op € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover de disciplinaire straf zes dagen heeft geduurd, ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover de disciplinaire straf langer dan zes dagen heeft geduurd, gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent aan klager
een
tegemoetkoming toe van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Plaisier, MSc, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 30 april 2015

secretaris voorzitter

Naar boven