Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0448/GA, 3 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

nummer: 15/448/GA

betreft: [klager] datum: 3 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 december 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 april 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager en zijn raadsvrouw, mr. J. Serrarens.
Bij brief van 7 april 2015 heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Alphen aan den Rijn, [...], meegedeeld dat er geen vertegenwoordiging van de p.i. Alphen aan den Rijn aanwezig zal zijn ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het op of omstreeks 6 oktober 2014 insluiten van klager tijdens de arbeidsuren (AR 2014/978),
b. de omstandigheid dat klager steeds wordt verplicht te werken op een ‘niet-stofarme’ werkzaal, terwijl hij stofallergie heeft (AR 2014/992)
c. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het ten onrechte ziek melden (AR 2014/1019).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in de klachten als vermeld onder a. en c. en heeft het beklag als vermeld onder b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft stofallergie. De medische dienst heeft klager weliswaar niet arbeidsongeschikt bevonden, maar heeft wel bepaald dat klager moet
werken in een stofarme ruimte. De ruimte waarin klager steeds moet werken is beslist geen stofarme ruimte. In deze ruimte worden stekkerdozen en lampenkappen gemaakt. Er staan dozen en houten pallets opgeslagen. Ook is er in het verleden geboord in
deze
werkzaal. Er komt dus wel degelijk veel stof vrij in deze werkzaal. Klager heeft een brief overgelegd waarin zeven medegedetineerden verklaren dat er veel stof aanwezig is in de werkzaal. Als klager meer dan een half uur in de werkzaal verblijft,
krijgt
hij last van zijn allergie, hetgeen zich uit in brandende ogen en neus, hoofdpijn, jeuk, uitslag en soms flauwvallen. Als hij last heeft van allergie kan hij zijn werkzaamheden niet voortzetten en wordt hij ingesloten op cel. Hierdoor krijgt hij te
weinig uren aan dagprogramma aangeboden. Klager heeft meermalen aan de directeur gevraagd of hij op een andere werkzaal mag werken dan wel andere arbeid mag verrichten. De directeur blijft klager evenwel tewerkstellen op de betreffende werkzaal. In
andere inrichtingen werd wel rekening gehouden met klagers allergie; hij verrichtte daar baantjes waarbij hij geen last had van zijn allergie. Klager verzoekt de beroepscommissie de desbetreffende werkzaal in ieder geval zelf te inspecteren. Liever nog
zou hij willen dat er een fijnstofmetig wordt verricht door een onafhankelijk bedrijf.

De directeur heeft in beroep gepersisteerd bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt en dit standpunt als volgt aangevuld. De ruimte waarin klager werkt, is een ‘gewone’ ruimte. Dit in tegenstelling tot de werkzalen waar ‘vuile’ arbeid
wordt verricht, zoals de werkzaal waar met hout wordt gewerkt. Het plaatsvervangend hoofd arbeid heeft te kennen gegeven dat er geen lampenkappen op de betreffende werkzaal worden gemaakt. Er worden wel stekkerdozen gemaakt en ook is het correct dat er
dozen en pallets aanwezig zijn. Er is op de betreffende werkzaal nooit geboord. Evenmin hebben er andere werkzaamheden plaatsgevonden die de productie van extra stof hebben veroorzaakt. De werkzaal wordt bovendien twee keer per dag schoongemaakt door
de
werkzaalreiniger. Half januari 2015 is de inrichtingsarts naar de werkzaal gegaan om zich op de hoogte te stellen van de hoeveelheid stof in de werkzaal. De arts heeft de werkzaal geschikt bevonden voor klager.

3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft de klachten als vermeld onder a. en c. opgevat als te zijn gericht tegen beoordelingen van de medische dienst over klagers arbeids(on)geschiktheid en ziekmeldingen. Nu deze evenwel zijn gericht tegen door of namens de directeur
jegens klager genomen beslissingen, zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvangen in de klachten als vermeld onder a. en c.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Vast staat dat klager op 2 oktober 2014 een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in de eigen cel is opgelegd. Deze straf liep op 6 oktober 2014 om
15.30
uur af, waardoor hij die dag niet aan de arbeid heeft kunnen deelnemen. Uit de inlichtingen van de directeur van 22 oktober 2014 blijkt voorts dat klager op 7 oktober 2014 niet is ingesloten tijdens het arbeidsblok. Gezien het vorenstaande is niet
aannemelijk geworden dat klager op of omstreeks 6 oktober 2014 (ten onrechte) is ingesloten tijdens de arbeidsuren. Het beklag zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager heeft de beroepscommissie verzocht de werkzaal waarop klager tewerk wordt gesteld te inspecteren. De beroepscommissie ziet evenwel geen noodzaak de
werkzaal te inspecteren, aangezien zij zich op grond van de stukken en de toelichting door en namens klager ter zitting voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen. Klagers verzoek wordt derhalve afgewezen.

Vast staat dat de medische dienst heeft vastgesteld dat klager een allergie heeft. De medische dienst heeft hem hiervoor niet arbeidsongeschikt verklaard, maar heeft wel geadviseerd klager in een stofarme omgeving tewerk te stellen. Uit de overgelegde
stukken blijkt dat klager zich al snel na zijn tewerkstelling op de werkzaal met regelmaat heeft ziek gemeld en dat hij met regelmaat bij de medische dienst is geweest met allergieklachten. Gelet op het vorenstaande lag het op de weg van de directeur
nader te onderzoeken of de werkzaal wel kon worden aangemerkt als een stofarme omgeving, zoals was geadviseerd door de medische dienst, dan wel of alternatieve werkplekken passender zouden zijn geweest. Gebleken is dat de werkzaal half januari 2015
(door de inrichtingsarts) is geïnspecteerd op de aanwezigheid van stof. Op dat moment duurde de bovengeschetste situatie reeds ruim drie maanden voort. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de directeur in dezen onvoldoende voortvarend heeft
gehandeld en daarmee onvoldoende rekening heeft gehouden met klagers persoonlijke omstandigheden.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu klager ongemak heeft ondervonden ziet de beroepscommissie aanleiding voor het
toekennen van een tegemoetkoming. Zij bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat klager werd ingesloten als hij met klachten terugkwam van de arbeid, op € 50,=.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Bezien in het licht van hetgeen zij ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. heeft overwogen, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de
directeur om klager voor een onterechte ziekmelding te bestraffen moet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beklag zal derhalve gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen
worden ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming op € 22,50.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake het beklag als vermeld onder a, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder c. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent klager een
tegemoetkoming toe van € 22,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Plaisier, MSc, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 3 juni 2015

secretaris voorzitter

Naar boven