Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4492/GA en 14/4493/GA, 11 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4492/GA en 14/4493/GA

betreft: [klager] datum: 11 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 3 september 2014 van beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 mei 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Dordrecht.
Op 12 mei 2015 heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur een e-mail aan de RSJ toegezonden. Klager is in de gelegenheid gesteld op deze e-mail te reageren. Er is geen reactie van klager ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. de vermelding van een onjuist registratienummer op klagers gedetineerdenpas en b. de beslissing van de directeur van 24 maart 2014 tot terugplaatsing van klager in het basisprogramma.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a:
Klager heeft het personeel diverse keren erop gewezen dat er een verkeerd registratienummer op zijn inrichtingskaart stond. Het heeft veel te lang geduurd voordat het registratienummer werd aangepast.
Ten aanzien van b:
Klager heeft serieuze lichamelijke klachten en de medische dienst heeft hem niet doorverwezen. Klager werd door de verpleegkundige aan het lijntje gehouden. Klager is op 18 maart 2014 naar de medische dienst gegaan. Hij is daar gewoon naar toe gelopen,
want dat had hij wel vaker gedaan. Hij had geen afspraak en hij heeft ook niet op de afdeling gezegd dat hij die dag een afspraak had bij de medische dienst. Klager heeft bij de medische dienst toen tegen het personeel “kut” en “kankerkop” gezegd. Hij
is niet weggelopen en de medische dienst heeft vervolgens op de alarmknop gedrukt.
Klager heeft een gevangenisstraf van achttien jaar en hij moet nog acht jaar in detentie verblijven. De mentorgesprekken leveren dus nu toch niets op en klager kon niet goed met zijn mentor opschieten. Ter zitting stelt klager dat de directeur hem €
50,= heeft aangeboden als hij zijn beklag zou intrekken.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a:
Voor klager is een nieuwe pas aangemaakt met daarop het juiste nummer. Het betreft een interne pas en klager heeft geen schade opgelopen door het gebruik van het verkeerde registratienummer.
Ten aanzien van b:
Klagers gedrag was een inbreuk op de orde en veiligheid in de inrichting. Klager heeft zich zeer dreigend opgesteld. In eerste instantie is klager een ordemaatregel opgelegd. De fout is hersteld en aan klager is vervolgens een disciplinaire straf
opgelegd. De directeur is nagegaan of de voormalig directeur van de p.i. Dordrecht aan klager € 50,= heeft aangeboden indien hij zijn beklag zal intrekken. Uit de e-mail van de directeur van 12 mei 2015 blijkt dat de voormalig directeur zich hier niets
meer van kon herinneren en dat daarover ook niets op papier is gezet. Niet uitgesloten kan worden dat er destijds compensatie is aangeboden voor het ongemak dat klager heeft ondervonden van de dagen die hij ten onrechte in de afzonderingscel heeft
doorgebracht. De suggestie dat gedetineerden onder druk worden gezet om hun klachten in te trekken, is volstrekt onjuist.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie dat de vermelding van een onjuist registratienummer op klagers gedetineerdenpas geen door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing betreft waartegen op grond van artikel
60, eerste lid, van de Pbw beklag open staat. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie derhalve bevestigen, met wijziging van de gronden.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (o.a. 14/3222/GA van 16 maart 2015) betreft de terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma
een
door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag open staat. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie derhalve vernietigen en klager alsnog ontvankelijk
verklaren in zijn beklag.

In eerdergenoemde uitspraak van 16 maart 2015 heeft de beroepscommissie overwogen dat uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met de invoering van promoveren en
degraderen van gedetineerden (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617) volgt dat het promoveren dan wel degraderen afhankelijk is van de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, hetgeen onder meer uit zijn
gedrag zal blijken. Daarbij dient voorkomen te worden dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld. Gelet daarop dient de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die
belangenafweging dient de directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode-gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde en uit die belangenafweging dient duidelijk te
blijken
waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’, bezien in het licht van het uitgangspunt dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie.

Uit de inlichtingen van de directeur en het verslag van het MDO van 24 maart 2014 blijkt dat de directeur heeft besloten tot degradatie van klager, omdat klager het personeel van de medische dienst op 18 maart 2014 heeft beledigd en bedreigd en dat hij
weigert in gesprek te gaan met zijn mentor.
Uit de stukken blijkt dat klager herhaaldelijk geweigerd heeft medewerking te verlenen aan de mentorgesprekken in het kader van dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT). Uit dit gedrag van klager kan worden afgeleid dat klager geen
verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie, ook al dient klager nog geruime tijd in detentie te verblijven.

In de uitspraak van 17 maart 2015, met nummer 14/3589/GA, is overwogen dat ook in een bijzondere situatie, waarin duidelijk is dat een gedetineerde geen verantwoordelijkheid voor zijn re-integratie neemt, de directeur een inzichtelijke belangenafweging
moet maken. In klagers geval is niet gebleken dat dit is gebeurd, nu een afschrift van deze beslissing niet is overgelegd. Voorts blijkt ook niet uit de inlichtingen van de directeur en de rapportage MDO dat een belangenafweging aan de bestreden
beslissing ten grondslag heeft gelegen, nu daarin alleen het negatieve gedrag van klager staat vermeld. De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat de degradatiebeslissing onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.
Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag en het beklag gegrond verklaren. Aangezien klager geen
verantwoordelijkheid wenst te dragen voor zijn re-integratie ziet de beroepscommissie geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder a ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder b gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent klager geen
tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. U.P. Burke en dr. W.J. Schudel, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 11 juni 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven