Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0136/GA, 4 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:04-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/136/GA

betreft: [klager] datum: 4 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.S. Dijkstra, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 december 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Bij brief van 7 april 2015 heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Alphen aan den Rijn, [...], meegedeeld dat er geen vertegenwoordiging van de p.i. Alphen aan den Rijn aanwezig zal zijn ter zitting van de beroepscommissie van 9 april
2015 in de locatie De Schie te Rotterdam.

Op de dag van de zitting is namens klagers raadsvrouw, [...], schriftelijk verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep, omdat de raadsvrouw vanwege ziekte verhinderd is ter zitting te verschijnen.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

De beroepscommissie heeft het aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw afgewezen, omdat zij zich op basis van de stukken, waaronder de nadere toelichting van de directeur van 7 april 2015, voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen. Klagers
raadsvrouw is in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de nadere toelichting van de directeur van
7 april 2015. Klagers raadsvrouw heeft (op 22 april 2015) van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de beslissing klager in een meerpersoonscel te plaatsen, en
b. een disciplinaire straf van zes dagen opsluiting in een strafcel, vanwege de weigering mee te werken aan plaatsing in een meerpersoonscel.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager betwist uitdrukkelijk dat hij in 2014 in de p.i. Alphen aan den Rijn driemaal in een meerpersoonscel heeft verbleven. De directeur heeft
weliswaar
een registratielijst overgelegd waaruit blijkt dat klager meermalen in een meerpersoonscel heeft verbleven, maar die registratie is niet juist. Tijdens de beklagzitting heeft de directeur toegelicht dat een gedetineerde bij oplegging van een
disciplinaire straf van plaatsing in een strafcel die niet langer dan vijf dagen duurt, ingeschreven blijft in zijn reguliere cel. Uit de registratie blijkt dat klager van 7 tot 8 mei 2014 op een meerpersoonscel stond ingeschreven, maar dit betekent
dus
niet dat klager daadwerkelijk in een meerpersoonscel heeft verbleven. Voorts bestrijdt klager dat de registratie van verblijf in een meerpersoonscel in de periode van 30 april tot 7 mei 2014 correct is. De schorsingsvoorzitter heeft bij beslissing van
30 april 2014 een straf, die (net als nu) naar aanleiding van een weigering plaats te nemen in meerpersoonscel was opgelegd, geschorst. Het ligt voor de hand dat klager als gevolg van deze beslissing in een eenpersoonscel is geplaatst. De
registratielijst geeft aldus een onjuist beeld van de werkelijkheid en de beklagrechter is er dan ook ten onrechte vanuit gegaan dat klager eerder in een meerpersoonscel heeft verbleven. Nu de mededelingen van de directeur over klagers eerdere
verblijven in een meerpersoonscel onjuist zijn, bestaat ook aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de mededelingen over de intake van klager. Niet gebleken is dat in klagers geval door een deskundige een beoordeling van zijn geschiktheid voor
plaatsing in een meerpersoonscel heeft plaatsgevonden. Klager heeft aangevoerd dat er, op grond van zijn gedragsproblematiek, sprake is van een contra-indicatie voor plaatsing in een meerpersoonscel, maar er is geen (dan wel onzorgvuldig) onderzoek
hiernaar gedaan. In andere penitentiaire inrichtingen is klager wel aangemerkt als ongeschikt voor een meerpersoonscel. Deze informatie mag als bekend worden verondersteld in de p.i. Alphen aan den Rijn, maar niet gebleken is dat naar deze informatie
is
gekeken.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Bij de intake zijn er door de medische dienst geen contra-indicaties voor plaatsing in een meerpersoonscel gevonden. Klager kon dus in een
meerpersoonscel worden geplaatst, maar hij heeft geweigerd mee te werken aan die plaatsing. Het is correct dat klager in eerdere detenties niet geschikt werd geacht voor verblijf in een meerpersoonscel, maar de gedragsdeskundigen hebben tijdens klagers
huidige detentie niet het advies afgegeven om klager niet in een meerpersoonscel te plaatsen.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 20 en 21 van de Pbw in samenhang bezien met artikel 11a, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kan de directeur een gedetineerde die in een regime van algehele of beperkte gemeenschap is
geplaatst, een voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte toewijzen, tenzij de gedetineerde daarvoor ongeschikt wordt geacht. Een beslissing tot plaatsing van een gedetineerde in een meerpersoonscel dient
zorgvuldig en na afweging van alle bekende feiten en omstandigheden tot stand te komen.

De directeur heeft een overzicht overgelegd waarin staat in welke cellen klager gedurende zijn verblijf in de p.i. Alphen aan den Rijn (toen nog het detentiecentrum) in 2014 heeft verbleven. Uit het overzicht blijkt dat klager drie keer ingeschreven
heeft gestaan op een meerpersoonscel. Klager heeft evenwel zowel in beklag als in beroep aangevoerd dat hij in de p.i. Alphen aan den Rijn altijd heeft geweigerd te verblijven in een meerpersoonscel (als gevolg waarvan hij disciplinair is gestraft).
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de juistheid van het overzicht namens klager, gezien de mededeling van de directeur tijdens de beklagzitting dat een gedetineerde in geval van oplegging van een disciplinaire straf van plaatsing in de strafcel
ingeschreven blijft in zijn reguliere cel, mits de straf niet langer duurt dan vijf dagen en in aanmerking genomen dat de geregistreerde ‘meerpersoonscel-verblijven’ van klager steeds slechts een gering aantal dagen hebben geduurd, acht de
beroepscommissie niet aannemelijk dat klager daadwerkelijk in 2014 in de p.i. Alphen aan den Rijn in een meerpersoonscel heeft verbleven.
Uit het selectieadvies van 14 april 2010 (van de locatie Zoetermeer) blijkt dat klager tijdens eerdere detenties ongeschikt is bevonden voor verblijf in een meerpersoonscel, omdat hij een ‘BGG-verleden’ heeft. Uit dit selectieadvies blijkt voorts dat
sprake is van persoonlijkheids- en gedragsproblematiek. De beroepscommissie neemt als vaststaand aan, nu dit door de inrichting niet is weersproken, dat klager in andere inrichtingen niet in meerpersoonscellen heeft verbleven.

De directeur heeft aangevoerd dat de medische dienst bij klagers intake geen contra-indicaties voor verblijf in een meerpersoonscel aanwezig heeft geacht, waarna is besloten dat klager in een meerpersoonscel kon worden geplaatst. Er is evenwel geen
verklaring van de medische dienst overgelegd, waardoor niet duidelijk is wat het precieze oordeel van de medische dienst is geweest en op welke wijze het oordeel tot stand is gekomen. De beroepscommissie acht, nu dit door de inrichting niet is
weersproken, aannemelijk dat klager (in ieder geval) nadat hij op de hoogte kwam van de beslissing dat hij in een meerpersoonscel zou worden geplaatst, kenbaar heeft gemaakt dat bij hem sprake is van een contra-indicatie voor verblijf in een
meerpersoonscel en dat plaatsing van hem in een meerpersoonscel tot incidenten zou kunnen leiden. Gelet hierop en gezien klagers detentieverleden, dat bij de directeur als bekend mag worden verondersteld, had het – mede in het belang van de veiligheid
van eventuele toekomstige celgenoten van klager – op de weg van de directeur gelegen nader onderzoek te (laten) verrichten naar de aanwezigheid van (een) contra-indicatie(s), voordat klager in een meerpersoonscel werd geplaatst. Niet gebleken is dat
een
nader onderzoek – dat gelet op klagers gedragsproblematiek bij voorkeur door een gedragsdeskundige diende te worden verricht – heeft plaatsgevonden. Evenmin is gebleken dat alle bovengenoemde feiten en omstandigheden zijn meegewogen bij de beslissing
tot plaatsing van klager in een meerpersoonscel. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing om klager in een meerpersoonscel te plaatsen niet op zorgvuldige wijze is genomen. Tegen deze achtergrond bezien dient de
beslissing van de directeur om klager disciplinair te bestraffen voor zijn weigering mee te werken aan plaatsing in een meerpersoonscel als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt.

Het beroep zal gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissingen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet de
beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming op € 60,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van € 60,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Plaisier, MSc, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 4 juni 2015

secretaris voorzitter

Naar boven