nummer: 15/689/GA
betreft: [klager] datum: 10 juni 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y. Bouchikhi, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 19 februari 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 23 april 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Nieuwegein. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij
daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsman, mr. Y. Bouchikhi, heeft schriftelijk bericht dat hij en zijn kantoorgenoten verhinderd zijn ter zitting te verschijnen en heeft om aanhouding van de behandeling verzocht. De voorzitter van de
beroepscommissie heeft medegedeeld dat het verzoek om aanhouding niet zal worden toegewezen, maar dat van hetgeen ter zitting is verklaard een verslag zal worden opgemaakt dat aan partijen zal worden toegezonden, waarop klager en zijn raadsman kunnen
reageren. Op 15 mei 2015 is van klagers raadsman een nadere toelichting op het beroep ontvangen. Een kopie hiervan is aan de directeur toegezonden. Op 28 mei 2015 is een reactie van de directeur op de nadere toelichting op het beroep van klagers
raadsman van 15 mei 2015 ontvangen. Een kopie hiervan is aan klager alsmede zijn raadsman toegezonden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van 19 december 2014 tot terugplaatsing van klager naar het basisprogramma.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter in beroep als volgt schriftelijk– zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is ten onrechte teruggeplaatst naar het basisprogramma. Hij doet alles wat in zijn macht ligt om deel
te nemen aan re-integratie activiteiten. Voorts was ten tijde van klagers terugplaatsing niet door de inrichting vastgesteld of klager arbeidsongeschikt is zodat ook niet kan worden gesteld dat de beweerdelijke werkweigering onrechtmatig was.
In reactie op het opgemaakte verslag van de zitting is namens klager aangevoerd dat klager veel op bed ligt, omdat hij door een ongeluk veel mentale en fysieke beperkingen heeft. De directeur heeft bij zijn beslissing tot degradatie geen
belangenafweging gemaakt. Er is geen sprake van structureel ongewenst gedrag. Klager heeft in tien maanden tijd twee keer rapport aangezegd gekregen wegens een positieve urinecontrole en eenmaal wegens het te laat verschijnen op de arbeid
(werkweigering). Ook kan niet elk ongewenst gedrag inhouden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie. Uit het degradatiebesluit blijkt niet dat ander gedrag dan het weigeren van medewerking aan de re-integratie en resocialisatie een rol hebben
gespeeld bij die beslissing. Het een keer te laat verschijnen op de arbeid kan niet meteen leiden tot rood gedrag.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is per 19 december 2014 gedegradeerd. Per abuis is in het op 30 december 2014 gedateerde besluit tot
terugplaatsing vermeld dat hij per 31 december 2014 wordt teruggeplaatst.
Het beeld van klager dat door de advocaat wordt geschetst wordt niet herkend. Klager heeft vanaf het begin van zijn verblijf op de afdeling zeer wisselend gedrag vertoond en zijn hygiëne is matig te noemen. Hij laat niet zien te werken aan enige vorm
van re-integratie en slaat veel activiteiten over. Hij verzuimt regelmatig arbeid en ligt veel op bed. Hij is hiervoor diverse malen gewaarschuwd en gestraft. Klager is niet te motiveren voor activiteiten. Klager heeft derhalve rood gedrag vertoond.
Dit
staat ook in het besluit tot terugplaatsing. Dat er in het besluit staat dat sprake is van oranje of rood gedrag doet daar niet aan af, omdat dat een standaardtekst is. De directeur kan niet aangeven welk gedrag ten tijde van de bestreden beslissing
als
goed gedrag (groen gedrag) is dan wel kon worden aangemerkt. Klager bevindt zich thans nog steeds in het basisprogramma. Weliswaar heeft hij inmiddels de Reflector ingevuld, maar hij is op 2 april 2015 gestopt met de training Kiezen voor Verandering
(KVV). Hij staat nu wederom op de wachtlijst voor deelname aan de training KVV.
In reactie op de nadere toelichting op het beroep van klagers raadsman is door de directeur – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat klager zich regelmatig ziek meldt voor de arbeid en dat klager bij herhaling aangeeft dat hij niet wil meewerken aan een
screening door de casemanager ten gevolge waarvan geen re-integratieplan kan worden opgesteld. Voorts maakt hij geen gebruik van de hem aangeboden middelen, zoals het re-integratiecentrum (RIC). Klager vertoont structureel rood gedrag. Ook heeft de
arbo-arts geen mentale beperkingen vastgesteld op grond waarvan hij niet zou kunnen deelnemen aan (bepaalde) re-integratieactiviteiten.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 1d, derde lid, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde, die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed
gedrag verzaakt. Volgens de nota van toelichting bij de Regeling leidt ongewenst gedrag en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie.
Reeds eerder heeft de beroepscommissie beslist dat de directeur bij de beslissing tot degradatie een eigen belangenafweging dient te maken (zie bijvoorbeeld RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA). Immers, niet elk ongewenst gedrag houdt in dat een
gedetineerde niet meewerkt aan zijn re-integratie. Om te voorkomen dat een gedetineerde op één incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag, mee te wegen het structurele gedrag van
de gedetineerde, waarin alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen. In onder meer RSJ 16 maart 2015, 14/3222/GA, heeft de beroepscommissie geoordeeld dat voornoemde afweging, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de
gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk dient te zijn en schriftelijk dient te worden vastgelegd.
Uit het degradatiebesluit blijkt dat de directeur heeft besloten tot terugplaatsing van klager, omdat klager ‘alle medewerking aan zijn re-integratie en resocialisatie weigert’, hetgeen als rood gedrag is aangemerkt. In beroep heeft de directeur
aangegeven dat hij niet kan aangeven welk gedrag ten tijde van de bestreden beslissing als groen gedrag is dan wel kon worden aangemerkt. De beroepscommissie is van oordeel dat hiermee niet is gebleken dat de directeur voorafgaande aan de
degradatiebeslissing een belangenafweging heeft gemaakt waarbij bovengenoemd negatief gedrag is afgewogen tegen klagers positieve gedrag. De beslissing tot degradatie is derhalve onvoldoende onderbouwd.
Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen
worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Nu uiterlijk zes weken na degradatie wordt bezien of een gedetineerde weer kan promoveren en nu tegen het niet promoveren na zes weken beklag kan worden
ingesteld, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 30,= (zes weken x € 5,=).
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J. Schagen MA en drs. F.M.J. Bruggeman, leden, in tegenwoordigheid van
R. Boerhof, secretaris, op 10 juni 2015
secretaris voorzitter