Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0380/GA, 1 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:01-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/380/GA

betreft: [klager] datum: 1 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 februari 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Zuid van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 mei 2015, gehouden in de locatie De Berg te Arnhem, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.Th.M. Zumpolle, en mevrouw [...], juridisch medewerker bij de p.i. Arnhem.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om plaatsing in een extramurale setting op basis van artikel 43, derde lid, van de Pbw.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Allereerst wordt gepersisteerd bij hetgeen tegenover de beklagcommissie naar voren is gebracht. Klager is door het gerechtshof in Amsterdam op 21 april 2015 geschorst uit de voorlopige hechtenis en verblijft sindsdien in “De Ontmoeting”. Klager heeft
er
belang bij dat de beroepscommissie alsnog uitspraak doet. De beklagcommissie heeft geoordeeld dat de wetgever heeft bepaald dat een dergelijke plaatsing beoordeeld zou moeten worden door selectiefunctionaris. In de wet noch in de toelichting daarop
wordt echter deze eis gesteld. De directeur is bevoegd om plaatsingsbeslissingen als bedoeld in artikel 43 van de Pbw te nemen. Hij moet dit doen op basis van de voor hem geldende zorgplicht. In artikel 31, eerste lid, van de Regeling selectie,
plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) staat dat de directeur deze beslissingen kan nemen na instemming van de selectiefunctionaris. Het heeft er daarom de schijn van dat de wetgever ook deze beslissingen ziet als een soort
plaatsingsbeslissing. In dat geval had een en ander in de Regeling opgenomen moeten worden en niet in de Pbw. In klagers optiek dient daarom het bepaalde in artikel 43 van de Pbw voor te gaan op een bepaling uit een lagere regeling. De directeur heeft
de belangenafweging te maken en heeft in dit geval eigenlijk slechts verwezen naar het onthouden van instemming door de selectiefunctionaris. Volgens klager deugt die grondslag niet. Het beklag moet daarom alsnog gegrond worden verklaard en aan klager
dient een financiële tegemoetkoming te worden toegekend. Voor klager is een en ander onbegrijpelijk. Er is verder niet met hem hierover over gecommuniceerd en niet is nagegaan hoe een en ander zou kunnen worden opgelost. Klager verblijft vooralsnog tot
21 mei 2015 in “De Ontmoeting”. Naar aanleiding van de behandeling van het hoger beroep zal zijn verblijf daar nader worden bezien.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ook de directeur zit te wachten op een uitspraak van de beroepscommissie. De directeur wilde klager inderdaad uitplaatsen. De selectiefunctionaris stemde daar niet mee in. De directeur kon toen niet anders dan beslissen om die uitplaatsing niet door te
laten gaan. Omdat het inrichtingsadvies ten aanzien van de uitplaatsing naar “De Ontmoeting” onverdeeld positief was, heeft de directeur aan de selectiefunctionaris gevraagd om alsnog instemming te willen geven. De selectiefunctionaris bleef echter bij
zijn standpunt. Omdat de selectiefunctionaris ook toen geen instemming heeft willen geven, kon de directeur niet anders beslissen dan is gedaan.

3. De beoordeling
Artikel 43 van de Pbw luidt – voor zover hier van belang –:
“-1. (...)
-2. (...)
-3. De directeur draagt zorg voor overbrenging van de gedetineerde naar de daartoe bestemde plaats, indien de in het eerste lid omschreven zorg en hulp dit noodzakelijk maken en een dergelijke overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.”

Artikel 31 van de Regeling luidt – voor zover hier van belang –:
“-1. De directeur kan, na instemming van de selectiefunctionaris, besluiten een al dan niet onherroepelijk veroordeelde gedetineerde in een verslavingskliniek te plaatsen, indien de klinische opname in de verslavingskliniek als detentievervangende
behandeling geïndiceerd is en de overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. (...)
-2. (...)
(...)”

De directeur van de locatie Zuid heeft, naar aanleiding van een verzoek van klager voor een extramurale plaatsing als bedoeld in de artikelen 43 van de Pbw en 31 van de Regeling, op welk verzoek hij voornemens was positief te beslissen, aan de
selectiefunctionaris om instemming gevraagd. De selectiefunctionaris heeft die instemming, op dezelfde gronden als die waarop de directeur voornemens was het verzoek toe te wijzen, geweigerd. De directeur heeft vervolgens – met aanhaling van de gronden
waarop de selectiefunctionaris zijn instemming heeft geweigerd – dat verzoek afgewezen.
Nu evenwel de selectiefunctionaris zijn instemming heeft geweigerd, zonder nader te motiveren waarom het positieve advies van de directeur niet kan worden gevolgd en de directeur de gronden die hij eerder ter onderbouwing van zijn positieve advies had
aangevoerd, nu zonder meer voor een afwijzing van het verzoek hanteert, kan niet gezegd worden dat deze beslissing voldoet aan de motiveringseisen die aan een dergelijke beslissing moeten worden gesteld. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom
niet in stand blijven en zal worden vernietigd. Het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, dr. H.G. van de Bunt en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 1 juni 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven