Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0496/GA, 26 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:26-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/496/GA

betreft: [klager] datum: 26 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Esserheem te Veenhuizen,

gericht tegen een uitspraak van 13 februari 2015 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 mei 2015, gehouden in de locatie De Berg te Arnhem, zijn gehoord klagers raadsman mr. M.G. Cantarella, en, namens de directeur van de locatie Esserheem, mevrouw [...], juridisch medewerker bij de penitentiaire
inrichtingen (p.i.) Veenhuizen.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een strafcel, wegens recalcitrant gedrag.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 20,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beroep is ingesteld omdat de directeur zich niet kan verenigen met de wijze waarop de beklagcommissie het beklag heeft behandeld. Op de zitting van de beklagcommissie is klager, noch zijn advocaat verschenen. De directeur is daarom niet in de
gelegenheid gesteld om vragen te stellen aan klager. De directeur had van dat recht wel gebruik willen maken. De directeur is van mening dat, nu van de kant van klager niemand is verschenen, klager niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Mocht
de
beroepscommissie klager wel ontvankelijk in zijn beklag achten en de gegrondverklaring in stand willen houden, dan stelt de directeur zich op het standpunt dat, nu het hier een gegrondverklaring op formele gronden betreft, volstaan had kunnen worden
met
een tegemoetkoming van een derde van € 20,=.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De uitspraak van de beklagcommissie ziet op twee klachten. Enerzijds gaat het over de aan klager opgelegde disciplinaire straf en anderzijds gaat het over het niet tijdig uitreiken van de mededeling van die strafoplegging. De beklagcommissie heeft
beide
klachten ongegrond verklaard. Ten aanzien van de uitreiking van de mededeling van die strafoplegging is het beklag met name op formele gronden gegrond verklaard. De directeur had zijn vragen, zo hij die had, ook schriftelijk kunnen indienen bij de
beklagcommissie. De bepaling van art. 64 van de Pbw geeft aan de directeur geen ondervragingsrecht, de directeur mag zijn standpunt toelichten en kan desgewenst schriftelijke vragen stellen.

3. De beoordeling
De directeur heeft aangevoerd dat klager niet had mogen worden ontvangen in zijn beklag omdat klager, noch zijn raadsman ter zitting van de beklagcommissie is verschenen dan wel dat het inleidende klaagschrift alsnog als ingetrokken had moeten worden
aangemerkt. Door het niet verschijnen van klager heeft de directeur immers geen gebruik kunnen maken van het hem toekomende recht, zoals bepaald in artikel 64 van de Pbw, om aan klager vragen te stellen.
Het niet verschijnen van klager en – voor zover aan de orde – een raadsman ter zitting van de beklagcommissie is geen reden voor een niet-ontvankelijkverklaring van het beklag terwijl dit ook geen aanleiding hoeft te zijn om het inleidende klaagschrift
als ingetrokken te beschouwen. Op grond van het bepaalde in artikel 64, eerste lid, van de Pbw, wordt de gedetineerde in de gelegenheid gesteld om ter zitting van de beklagcommissie het klaagschrift mondeling toe te lichten. De wet kent geen
verschijningsplicht voor de gedetineerde (of de directeur). Nu de directeur verder geen gronden heeft aangevoerd voor zijn beroep tegen de gegrondverklaring van het beklag, moet het beroep in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de hoogte van de toegekende tegemoetkoming heeft de directeur aangevoerd dat, nu de gegrondverklaring is geschied op formele gronden, volstaan had moeten worden met een lager bedrag, te weten een derde van de gebruikelijk toe te kennen
tegemoetkoming.
De beroepscommissie acht dit onderdeel van het beroep gegrond. De beklagcommissie heeft het beklag van klager gegrond verklaard omdat de mededeling van de oplegging van de disciplinaire straf niet onverwijld aan klager is uitgereikt. In een dergelijk
geval kan worden volstaan met de tegemoetkoming van een lager bedrag. Het beroep van de directeur zal daarom in zoverre gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal ten aanzien van de hoogte van de toegekende tegemoetkoming worden
vernietigd en de beroepscommissie zal de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen op € 7,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van het beklag en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre, met aanvulling van de gronden. Zij verklaart het beroep tegen de hoogte van de door de beklagcommissie toegekende
tegemoetkoming gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van deze beslissing en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt ten bedrage
van € 7,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, dr. H.G. van de Bunt en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 26 mei 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven