Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0329/GA en 15/0494/GA, 29 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/329/GA en 15/494/GA

betreft: [klager] datum: 29 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

gericht tegen de uitspraken van 29 januari 2015 en 13 februari 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op de klachten van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 april 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. A.A. Boersma, kantoorgenoot van klagers raadsman mr. K.H.T. van Gijssel, de plaatsvervangend
vestigingsdirecteur
van de p.i. Nieuwegein, [...], en de juridisch medewerker van de p.i. Nieuwegein, [...].
Als toehoorder waren aanwezig [...], werkzaam bij het secretariaat van de Raad, en, namens het kenniscentrum Commissie van Toezicht, [...] en [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel en intrekking van het eerstvolgende verlof, vanwege de schending van het contactverbod met het slachtoffer tijdens algemeen verlof,
b. de beslissing van 4 november 2014 tot terugplaatsing van klager naar het basisprogramma, en
c. de beslissing van 23 december 2014 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagrechter heeft de klachten gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Aan klager is, voor wat betreft de gegrondverklaarde klachten als vermeld onder a. en b, een tegemoetkoming toegekend van in totaal € 72,50.
Voor wat betreft het beklag als vermeld onder c, is de directeur opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.

2. De standpunten van de directeur en klager
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beslissing van de directeur is zorgvuldig en op basis van alle beschikbare informatie tot stand gekomen. Op grond hiervan is voldoende
vast komen te staan dat klager een actieve rol heeft gehad bij het overtreden van het contactverbod met het slachtoffer tijdens zijn verlof. Het slachtoffer en klager hebben tegenstrijdig verklaard. De directeur heeft in redelijkheid de verklaring van
het slachtoffer zwaarder kunnen laten wegen. De opmerking van de beklagrechter dat de verklaring van het slachtoffer voor gerede twijfel zorgt, deelt de directeur niet. De directeur heeft geen enkele reden te twijfelen aan de verklaring van het
slachtoffer. Ook de advocaat-generaal heeft het slachtoffer serieus genomen. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat klager het contactverbod drie keer heeft geschonden. Op 1 november 2014 heeft klager het slachtoffer twintig keer gebeld met
een privénummer. Als zij opnam hoorde zij: ‘ik wil mijn vrouwtje terug’. Op 2 november 2014 heeft klager het slachtoffer in Amsterdam geconfronteerd: klager heeft tegen het slachtoffer gezegd dat hij met haar wilde praten en heeft haar bij haar arm
vastgepakt. Daarna is het slachtoffer door klager gebeld om af te spreken bij een benzinestation langs de A2. Naast de verklaring van het slachtoffer, is er nog een politiemutatie waarin staat dat de politie klager heeft zien wegrennen toen het
slachtoffer hulp zocht bij de politie en dat de politie nog met meerdere eenheden naar klager heeft gezocht. De verklaring van klager dat het slachtoffer contact met hem heeft gezocht is, gelet op de beschikbare informatie, niet aannemelijk. Klager
heeft de verklaringen van twee vrienden overgelegd. Gelet op de politiemutatie is het waarheidsgehalte van deze verklaringen twijfelachtig. Uit klagers gedrag blijkt niet dat hij verantwoordelijkheid voor zijn gedrag heeft genomen en op basis van zijn
gedrag bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat hij geen actieve rol heeft gehad. Zo is hij weggerend voor de politie. Als hij niets verkeerds zou hebben gedaan, had hij kunnen blijven staan en met de politie in gesprek kunnen gaan. Ook had hij
de
inrichting kunnen bellen. Na terugkomst van het verlof heeft klager niet zelfstandig gemeld dat hij het slachtoffer was tegengekomen. Integendeel, hij heeft juist gezegd dat het verlof goed was verlopen. Bij dit alles is ook nog in aanmerking genomen
dat klager tijdens een eerder algemeen verlof het slachtoffer heeft ontvoerd. Gelet op al het vorenstaande is de beslissing op goede gronden genomen.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft het telefoonnummer van het slachtoffer niet. Hij heeft haar dus niet kunnen bellen. Tijdens zijn verlof is klager met twee vrienden
uitgegaan. Hij heeft er bewust voor gekozen om in Amsterdam uit te gaan. Het slachtoffer woont in Utrecht en de kans de ze elkaar zouden tegenkomen in Amsterdam is vrijwel nihil. Aan het einde van de avond is klager met zijn twee vrienden naar de
parkeergarage, waar zij de auto hadden geparkeerd, gelopen. Op weg daar naartoe zag hij opeens het slachtoffer. Klager schrok daarvan. Klager heeft geprobeerd met een boog om haar heen te lopen, maar het slachtoffer zag klager ook en is naar klager
toegelopen. Klager heeft meteen gezegd niet met haar te willen praten, omdat hij dan problemen krijgt en is doorgelopen. Het slachtoffer is achter klager aangelopen en begon steeds heftiger tegen klager te praten. Klager heeft weer gezegd niet te
willen
praten en is doorgelopen naar de parkeergarage. Daarna is hij met zijn vrienden weggereden. Er is daarna geen telefonisch contact geweest. Het is niet correct dat klager is weggerend voor de politie. Hetgeen in de politiemutatie staat, slaat
waarschijnlijk niet op klager. Klager is rond de twee meter en valt dus wel op, maar over zijn uiterlijk staat in de mutatie niets. Na terugkomst in de inrichting heeft klager meteen na het uitsluiten aan p.i.w.-er W., met wie hij een goede band heeft,
verteld wat er was gebeurd. De p.i.w.-er had op dat moment geen tijd en heeft klager gevraagd zijn verhaal ‘vast te houden’. P.i.w.-er W. kwam echter niet terug. Op een gegeven moment is klager geroepen door een medewerker die hem vroeg of hij het
slachtoffer had ontmoet. Daarop heeft klager ‘ja’ geantwoord. De directeur had de bestreden beslissingen niet mogen baseren op de verklaring van het slachtoffer. Het had op de weg van de directeur gelegen een en ander nader uit te zoeken. De stelling
van het slachtoffer dat zij twintig keer is gebeld, is niet onderbouwd, terwijl eenvoudig een lijst van in- en uitkomende gesprekken had kunnen worden overgelegd. Zonder onderbouwing heeft de directeur de verklaring van het slachtoffer niet zo zwaar
mogen laten wegen. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat de rechtbank in een strafzaak heeft geoordeeld dat het slachtoffer bezijden de waarheid heeft verklaard. Klagers verhaal vindt daarentegen ondersteuning in de verklaringen van zijn twee
vrienden. Klager heeft de indruk dat het slachtoffer zijn detentietraject wil frustreren. Tijdens het eerste algemeen verlof is het slachtoffer meermalen bewust langs klagers huis gereden. Het slachtoffer heeft geen aangifte bij de politie gedaan van
de
ontmoeting in Amsterdam.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de directeur een lastige beslissing te nemen had, nu het incident waar het in dezen om gaat buiten de inrichting heeft plaatsgevonden en de twee belangrijkste verklaringen op een aantal cruciale punten lijnrecht
tegenover elkaar staan. Echter, in een situatie als de onderhavige, waarin de gevolgen van een negatieve beslissing voor klager zeer ingrijpend zijn, is het van belang dat de directeur kritisch naar de beschikbare informatie kijkt en tegenstrijdige
informatie tegen elkaar afweegt. Daarnaast kan van de directeur worden verwacht dat hij nadere informatie vergaart (zoals verklaringen van derden of telefoongegevens) ter ondersteuning van zijn standpunten en beslissingen. In het onderhavige geval
geldt
dit, gelet op de overwegingen van de rechtbank (in een eerdere strafzaak van klager) over de aard van de relatie tussen klager en het slachtoffer en de betrouwbaarheid van verklaringen van het slachtoffer, des te meer. Bij twijfel mag de directeur niet
ten nadele van de gedetineerde beslissen.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan een gedetineerde geen straf worden opgelegd, indien hij niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het
begaan
van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw.

Vast staat dat als bijzondere voorwaarde bij klagers algemeen verlof, dat in de periode van 31 oktober 2014 tot 2 november 2014 heeft plaatsgevonden, een contactverbod met het slachtoffer is opgelegd.

De directeur heeft, op basis van de verklaring van het slachtoffer – dat zowel is verwoord in de brief van 3 november 2014 van de advocaat van het slachtoffer als in het rapport van 3 november 2014, opgesteld naar aanleiding van het schrijven van de
politie – het standpunt ingenomen dat klager tijdens zijn algemeen verlof drie keer het contactverbod met het slachtoffer heeft geschonden. Uit het rapport van 3 november 2014 blijkt het volgende.
1. Klager heeft op 1 november 2014 ongeveer twintig keer met een privénummer naar het slachtoffer gebeld. Daarbij was de volgende tekst hoorbaar: ‘Ik wil mijn vrouwtje terug’.
2. Klager heeft op 2 november 2014 in Amsterdam het slachtoffer geconfronteerd, tegen het slachtoffer gezegd dat hij met haar wilde praten en het arm van het slachtoffer vastgepakt.
3. Klager heeft op 2 november 2014 (na de ontmoeting in Amsterdam) met het slachtoffer gebeld en haar verzocht te stoppen bij een tankstation langs de A2 zodat zij konden praten.

Ten aanzien van de hierboven weergegeven punten onder 1 en 3 overweegt de beroepscommissie het volgende. Tegenover de verklaring van het slachtoffer staat de verklaring van klager dat hij niet het telefoonnummer van het slachtoffer had en haar niet
heeft gebeld.
Voor wat betreft punt 1: Gelet op de tegengestelde verklaringen en bij gebreke van nadere ondersteunende informatie voor het standpunt van de directeur – zoals telefoongegevens waaruit blijkt dat op 1 november 2014 ongeveer twintig keer is gebeld naar
de telefoon van het slachtoffer – kan niet worden vastgesteld dat klager het onder punt 1 beschrevene feit heeft begaan en daarmee het contactverbod heeft geschonden.
Voor wat betreft punt 3: In beroep heeft de directeur een politiemutatie overgelegd waarin staat dat op 2 november 2014 (na de ontmoeting in Amsterdam) telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen klager en de vriend van het slachtoffer, die belde
met de telefoon van het slachtoffer. Uit die mutatie blijkt evenwel niet dat de politie zelfstandig heeft vastgesteld – dus anders dan 'van horen zeggen' – dat de vriend van het slachtoffer met klager aan het bellen was. Derhalve kan niet zonder meer
uit de mutatie worden afgeleid dat de vriend van het slachtoffer daadwerkelijk met klager belde. Echter, ook al zouden klager en de vriend van het slachtoffer wel met elkaar hebben gebeld, gezien de tegengestelde verklaringen en bij gebreke van
onderbouwende stukken – zoals telefoongegevens of een verklaring van de vriend van het slachtoffer – kan niet worden vastgesteld dat het initiatief van het telefoongesprek van klager is uitgegaan.

Uit het voorgaande volgt dat het aan klager opgelegde contactverbod is geschonden. De vraag is of klager hiervoor verantwoordelijk (als bedoeld in artikel 51, vijfde lid, van de Pbw) kan worden gehouden. Ten tijde van de bestreden beslissing had de
directeur de beschikking over de verklaring van het slachtoffer (weergegeven in de brief van de advocaat almede het rapport van 3 november 2014), de verklaring van klager en de verklaringen van klagers vrienden. De beroepscommissie is, evenals de
beklagrechter, van oordeel dat op grond van deze informatie niet kan worden vastgesteld dat het initiatief van de ontmoeting van klager is uitgegaan en dat klager – zoals door het slachtoffer is aangevoerd – het slachtoffer heeft aangesproken en
vastgepakt. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat klager moedwillig en bewust het aan hem opgelegde contactverbod heeft geschonden. Dat het is gegaan zoals klager heeft verklaard, kan niet worden uitgesloten. In beroep heeft de directeur een
politiemutatie overgelegd. Deze nieuw ingebrachte informatie – die overigens ten tijde van de bestreden beslissing nog niet in het bezit was van de directeur – kan evenwel niet tot een ander oordeel leiden. Uit die mutatie blijkt namelijk dat de
politie
de ontmoeting tussen klager en het slachtoffer niet heeft waargenomen. In de mutatie staat nog dat de politie een man heeft zien wegrennen. Echter, bij gebreke van een beschrijving van het uiterlijk van die persoon – klager is rond de twee meter lang –
is niet duidelijk of de wegrennende persoon klager was, nog daargelaten dat het wegrennen niets zegt over de wijze van totstandkoming van de ontmoeting. Het argument van de directeur dat klager na terugkomst in de inrichting niet uit zichzelf openheid
heeft gegeven, kan, nog daargelaten dat dit door klager gemotiveerd wordt betwist, aan bovenstaand oordeel niets afdoen. Gelet op het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat klager verantwoordelijk (als bedoeld in artikel 51, vijfde lid, van de
Pbw) kan worden gehouden voor de schending van het contactverbod.

Gelet op al het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid niet tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf heeft kunnen komen. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur derhalve ongegrond
verklaren
en de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Nog daargelaten dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de directeur een afweging heeft gemaakt tussen het negatieve gedrag van klager en het structurele
(positieve) gedrag van klager, is met hetgeen ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. is overwogen de feitelijke grondslag aan de degradatiebeslissing komen te ontvallen. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve niet tot een andere
beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klagers verlofaanvraag is afgewezen, omdat klager tijdens zijn eerdere verlof het contactverbod met het slachtoffer heeft geschonden, waardoor sprake is van
gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken (weigeringsgrond als vermeld in artikel 4, onder d, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting). Met hetgeen ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. is overwogen,
is de feitelijke grondslag aan deze afwijzende beslissing komen te ontvallen. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van
de beklagrechter zal worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden ten aanzien van het beklag onder a.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Plaisier, MSc, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 29 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven