nummer: 14/4185/GA
betreft: [klager] datum: 26 mei 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,
gericht tegen een uitspraak van 31 oktober 2014 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 10 februari 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager en [...], juridisch medewerkster bij de p.i. Amsterdam Over-Amstel.
Klager heeft, omdat hij door zijn raadsman wil worden bijgestaan, om aanhouding van de behandeling verzocht.
Gebleken is dat de raadsman die klager bij de beklagprocedure heeft bijgestaan, niet voor de zitting is uitgenodigd. Klager heeft zijn huidige raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, de avond voorafgaand aan de behandeling ter zitting van deze zitting op de
hoogte gesteld.
De voorzitter heeft aangegeven dat de zaak wel wordt behandeld, en dat van hetgeen ter zitting naar voren wordt gebracht een zakelijk verslag zal worden opgemaakt. Dit verslag wordt naar de huidige raadsman van klager gestuurd, die in de gelegenheid
wordt gesteld daarop te reageren.
Het verslag is op 2 maart 2015 naar partijen gestuurd met het verzoek aan klager en zijn raadsman een schriftelijke reactie te geven vóór 16 maart 2015.
Bij schrijven van 13 maart 2015, ontvangen op 16 maart 2015, heeft klagers raadsman niet op de inhoud van het zittingsverslag gereageerd, doch aangegeven dat het niet aanhouden van de behandeling van de zaak geen recht doet aan de rechten van klager en
dat overwogen zou kunnen worden de behandeling opnieuw te laten plaatsvinden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel voor de duur van drie dagen wegens het aannemen van een dreigende houding jegens een personeelslid.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is het beroep – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Door het personeel wordt aangegeven dat klager een kopstootbeweging heeft gemaakt. Dit is weergegeven in zowel het verslag als in de dagrapportage. Er was een gespannen situatie ontstaan, maar dat rechtvaardigt niet klagers gedrag. Klager heeft met
zijn
dreigende houding de veiligheid op de afdeling ernstig verstoord. Rekening houdend met de gemoedstoestand van klager is aan hem geen disciplinaire straf opgelegd, maar een ordemaatregel van drie dagen afzonderingscel. Klager is deze drie dagen iedere
dag door een gedragskundige gezien. Deze heeft geoordeeld dat klager na afloop van de maatregel moest worden geplaatst op een afdeling met een hoger zorgniveau dan waar hij vandaan kwam.
Klager heeft– zakelijk weergegeven – als volgt verklaard.
Klagers familie wachtte in de rechtszaal terwijl er voor klager geen transport geregeld was. Hij kon zijn familie niet berichten. Daarom was hij geagiteerd en heeft hij gescholden. Hij heeft nooit een kopstootbeweging gemaakt. Er was maar één p.i.w.-er
aanwezig. Misschien dat er iemand in de personeelsruimte aanwezig was, maar die heeft nooit kunnen zien wat er gebeurde. De medegedetineerden hebben wel gezien wat er feitelijk gebeurd is.
3. De beoordeling
Ten aanzien van het verzoek om aanhouding wordt overwogen dat bij de Raad niet bekend was dat klager zich liet bijstaan door zijn huidige raadsman. Klager heeft zijn standpunt naar voren gebracht en zijn raadsman is in de gelegenheid gesteld om op het
zittingsverslag te reageren, doch de raadsman heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
De beroepscommissie acht zich voldoende voorgelicht en ziet derhalve geen aanleiding de behandeling van de zaak alsnog aan te houden.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan als vaststaand worden aangenomen dat klager op enig moment een stap naar voren richting een personeelslid heeft gedaan en daarbij een dreigende houding heeft aangenomen. Mede gelet op de gemoedstoestand
van klager vormde dit handelen voldoende rechtvaardiging voor het opleggen van de ordemaatregel. Uit de mededeling inzake het opleggen van de ordemaatregel en de toelichting van de directie, ook ter zitting, is duidelijk geworden waarom klager voor de
gehele de duur van de ordemaatregel afgezonderd is gebleven. De opgelegde maatregel kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep van de directeur zal dan ook gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en het beklag van klager zal alsnog ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 26 mei 2015.
secretaris voorzitter