nummer: 15/484/TA
betreft: [klager] datum: 29 mei 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.M. van Wersch, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 16 februari 2015 van het hoofd van FPC De Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken..
Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsman, mr. N.M. van Wersch, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridische medewerker. Klager
heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn beroep zelf mondeling toe te lichten.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beklag betreft de beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Aan de beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling kleven de nodige formele bezwaren. Niet kan worden vastgesteld dat de behandeling is opgenomen in het behandelplan. Niet gebleken is dat
een MDO heeft plaatsgevonden alvorens het behandelplan kon worden vastgesteld. Niet gebleken is dat minsterns een jaar is verstreken tussen het laatste behandelcontact tussen psychiater B. en het moment waarop deze psychiater zijn onderzoek heeft
verricht ten behoeve van de voorgenomen dwangbehandeling. Voor de toepassing van dwangbehandeling dient sprake te zijn van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens. Hiervan is niet gebleken. Klager is in het verleden reeds in
vergaande mate geresocialiseerd. Een meningsverschil met de kliniek waar klager destijds werd behandeld, heeft ertoe geleid dat hij weer is opgenomen in de inrichting. Dit heeft klager uitermate veel frustraties bezorgd en zit hem nog altijd dwars.
Desalniettemin heeft klager laten zien dat hij die spanningen de baas is en heeft hij niet of nauwelijks voor (gewelddadige) incidenten gezorgd. Van enig gevaar voor zichzelf of voor zijn omgeving blijkt derhalve onvoldoende en zonder dat gevaar lijkt
een noodzakelijk vereiste voor de dwangbehandeling weg te vallen. Vanwege de medicatie heeft klager tal van bijwerkingen zoals dorst, geïrriteerde lippen, een droge mond, vermoeidheid, benauwdheid en hoesten. Klager is 17 kilo aangekomen in een paar
weken tijd.
Door en namens het hoofd van de inrichting is in beroep het volgende standpunt ingenomen. Bij verzoeker is sprake van een chronisch psychotisch toestandsbeeld bij schizofrenie (paranoïde vorm) wat hem belemmert in contact met behandelaren en
medepatiënten en wat zijn behandeling en resocialisatie onmogelijk maakt. Vanuit zijn achterdocht/paranoïdie en grootheidswanen voelt hij zich tegengewerkt en benadeeld door anderen, ontstaat vijandigheid en kan forse agressie het gevolg zijn. In de
huidige gestructureerde setting blijkt dat het gevaar voor agressie door maatregelen redelijk is af te wenden en komt het uiteindelijk niet verder dan verbale agressie. Klager heeft echter geen enkel ziektebesef en verzet zich sinds 2005 tegen elke
vorm
van (behandel)bemoeienis waardoor er geen uitzicht bestaat op enige vorm van beëindiging van de maatregel gezien het onverminderde recidivegevaar. Klager dreigt in aanmerking te komen voor plaatsing in een longstayvoorziening. De Pompestichting is
klagers vierde behandelinrichting en ook hier ontstaat hetzelfde beeld. Klager weigert mee te werken aan de behandeling. Binnen de Pompekliniek is meermalen geprobeerd een behandeling te starten, middels gesprekken met sociotherapeuten, diagnostici,
verschillende (transculturele) psychiaters en therapeuten en behandelcoördinatoren. Vele therapievormen zijn aangeboden, ook laagdrempelig zoals psycho-educatie en vaardigheidstrainingen. Dit alles zonder effect. Wanneer een poging wordt gedaan
hierover
te spreken, ontaardt dit telkens in toename van vijandigheid, achterdocht en grootheidswanen waardoor een inhoudelijk gesprek niet mogelijk is. Dit geldt ook voor het (vrijwillig) innemen van medicatie voor zijn stoornis. Om de behandelimpasse te
doorbreken, ziet het behandelteam geen andere mogelijkheid dan het inzetten van dwangmedicatie, omdat zonder behandeling het gevaar dat verzoekers stoornis doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden afgewend. De hoop is dat het
vertrouwen van klager door het verminderen van achterdocht, paranoïdie en grootheidswanen zal toenemen en daarmee de behandelimpasse kan worden doorbroken. Mocht dit niet tot het gewenste resultaat leiden of niet mogelijk zijn, dan ziet het
behandelteam
geen andere mogelijkheid dan de procedure voor een longstayplaatsing te starten. De afgelopen periode is een aantal keren (opnieuw) geprobeerd met klager in gesprek te gaan om uitleg te geven over de werking en bijwerkingen van de anti-psychotische
medicatie. Tot een echt gesprek is het helaas niet gekomen. Aan klager is schriftelijke informatie over de psychotische stoornissen en medicatie verstrekt.
Tussen de niet rechtstreeks bij de behandeling betrokken psychiater en verzoeker hebben in het verleden geen behandelcontacten plaatsgevonden. De noodzaak voor a-dwangbehandeling is vastgesteld door de behandelend psychiater en tweemaal bevestigd door
een niet bij de behandeling betrokken psychiater. Hierna heeft een MDO plaatsgevonden tussen de psychiater, pycholoog en verpleegkundige. De aanvulling van klagers behandelplan met de a-dwangbehandeling is door de behandelend psychiater vastgesteld. De
commissie van toezicht heeft geen bezwaren tegen toediening van a-dwangmedicatie. Op 10 februari 2015 is het voornemen tot a-dwangbehandeling aan klager en zijn advocaat kenbaar gemaakt en aan de commissie van toezicht verzonden. De inrichting let op
de
bijwerkingen die klager ondervindt van de medicatie. Op 15 april 2015 is een gesprek hierover gepland met de psychiater. Volgens een uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2013 kan de onafhankelijk psychiater ook werkzaam zijn bij dezelfde
inrichting
(ECLI:NL:HR:2013:1138). Door de medicatie lijkt de achterdocht op de achtergrond te raken.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de
geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te
zijn van een acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling.
Op grond van artikel 16c, tweede lid, Bvt dient ten behoeve van de beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling te worden overgelegd:
- een verklaring van de behandelend psychiater, alsmede
- een verklaring van een psychiater die de verpleegde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was.
Uit deze verklaringen dient te blijken dat:
- de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en
- dat een geval zich voordoet als bedoeld in artikel 16b, onder a, Bvt.
De verklaringen moeten met redenen zijn omkleed en ondertekend.
De beroepscommissie is van oordeel dat de door klager aangevoerde formele bezwaren worden weerlegd door de overgelegde stukken. In het bijzonder merkt de beroepscommissie op dat het feit dat de niet bij de behandeling betrokken tweede psychiater
werkzaam is bij dezelfde inrichting als de behandelend psychiater in het licht van de uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1138) geen belemmering hoeft te zijn.
De toepassing van a-dwangbehandeling dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beroepscommissie begrijpt dat de inrichting de toediening van dwangmedicatie als een laatste mogelijkheid ziet om de al zeer
lange tijd bestaande behandelimpasse te doorbreken en een plaatsing in een longstay te voorkomen. De inrichting heeft – zo begrijpt de beroepscommissie – aandacht voor de bijwerkingen die klager van de gebruikte medicatie ondervindt. Tegen deze
achtergrond kan de beslissing van het hoofd van de inrichting tot toediening van a-dwangbehandeling bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. Drs. L.C. Mulder en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 29 mei 2015
secretaris voorzitter