Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4735/TA, 29 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4735/TA

betreft: [klager] datum: 29 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 9 december 2014 van het hoofd van FPC Dr S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken.

De behandeling van het beroep stond gepland op een zitting van de beroepscommissie van 20 februari 2015 maar is op verzoek van mr. A.R. Ytsma aangehouden.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...] en [...], juridisch medewerkers. Klagers raadsman, mr. A.R.
Ytsma,
heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en verzocht om aanhouding van de behandeling. Op 14 april 2015 is van klagers raadsman een nadere schriftelijke toelichting ontvangen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beklag betreft de beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verblijft ten tijde van het ingestelde beroep in de separeerruimte en slikt vrijwillig medicatie. Er bestaat derhalve geen noodzaak tot het toepassen van dwangmedicatie. Vanwege de
ingrijpendheid van de a-dwangbehandeling mag er geen enkele twijfel bestaan of de voorbereidingsprocedure juist is uitgevoerd. De inrichting heeft psychiater Van E. opnieuw betrokken bij de beoordeling. In een eerdere procedure omtrent dwangbehandeling
in juli 2014 had klager al twijfels omtrent de onafhankelijkheid van deze psychiater. Deze psychiater heeft eerder geoordeeld dat klager psychotisch was en in aanmerking moest komen voor dwangmedicatie. Deze psychiater was dus bevooroordeeld. Door Van
E. opnieuw in te schakelen stond de uitkomst al vast. Van E. kan niet gelden als een onafhankelijke derde als bedoeld in de Bvt. Klager heeft behoefte aan meer informatie om te kunnen beoordelen of de procedure zorgvuldig is verlopen. Klager vraagt
zich
af of psychiater K. hoofd van de inrichting is. Verder blijkt uit de schriftelijke mededeling niet wanneer deze aan klager is uitgereikt, hetgeen de beslissing ongeldig maakt. De beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling moet voldoen aan de
eisen
van doelmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit. Met doelmatigheid wordt bedoeld dat de dwangbehandeling daadwerkelijk moet leiden tot afwending van gevaar dat de stoornis van de geestvermogens doet veroorzaken. Klager neemt vrijwillig medicatie
in, zodat het gevaar wordt afgewend. Klager heeft 12 maanden geleden met de psychiater afgesproken dat als klager geen agressief gedrag laat zien, geen dwangmedicatie zou worden toegepast. Met de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit wordt
bedoeld dat de dwangbehandeling pas mag worden ingezet als er geen andere middelen meer zijn om het gevaar af te wenden of te verminderen (ultimum remedium), dat de dwangbehandeling niet verder mag gaan of langer mag duren dan noodzakelijk is en dat
zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met de wensen en voorkeuren van betrokkene. Klager slikt vrijwillig, dwang kan daarom niet aan de orde zijn. Klager staat aan het begin van zijn behandeling. Zijn tbs met dwangverpleging is van start gegaan
op 30 mei 2013. De kliniek gooit te snel de handdoek in de ring. Het is zeer de vraag of de inrichting er alles aan heeft gedaan. Dat wordt ook niet onderbouwd. De inrichting overdrijft met de stelling dat er geen reëel perspectief is op
resocialisatie.
Verlofverleningen komen doorgaans pas na de eerste verlengingszitting op gang. Dat is bij klager nog niet aan de orde. Klager stelt geen last te hebben van waanideeën, ondanks dat hij nu vrijwillig slikt. Hij is gegrepen door de boekenserie ‘in gesprek
met God’. Die boeken hebben hem inspiratie gegeven. Klagers geloofsovertuiging maakt hem blij. Klager is vriendelijk in contact en vraagt zich af welk gevaar op de loer zou liggen.
Klager slikt thans zijn medicatie vrijwillig. Hij merkt dat hij daardoor relaxter is en beter slaapt. De inrichting was het er niet mee eens dat hij boeken las die hem een positieve stemming gaven. Klager heeft een spijker in zijn hand geslagen tegen
de
dwangmedicatie. Hij voelde zich niet veilig.

Door en namens het hoofd van de inrichting is in beroep het volgende standpunt ingenomen. Klager is bekend met een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis vanaf 1999. Op 16 maart 2012 is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en
terbeschikkingstelling met dwangverpleging terzake diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld van geweld. De pro-justitiarapporteurs concludeerden dat bij klager sprake is van een psychotische stoornis NAO en een persoonlijkheidsstoornis NAO met schizoïde,
schizotypische en narcistische trekken. De klinisch psycholoog Van N. stelde dat de zorgprognose somber is te noemen. Een op persoonsverandering gerichte psychotherapie zal geen zin hebben. De negatieve effecten van de psychotische stoornis zijn
mogelijk wel positief te beïnvloeden door middel van passende medicatie en het verkeren in een controlerend, beschermend en steunend systeem. Vrijwel meteen na de eerste opname in de inrichting op 30 mei 2013 geeft klager aan dat hij geen nut ziet in
behandeling. Klager leeft in een waan dat hij buiten de inrichting enorm veel geld en dure auto’s e.d. in zijn bezit heeft en een glamourleven leidt. In de daaropvolgende maanden slaat klager een medepatiënt (juni 2013) en doet klager een
ontvluchtingspoging (augustus 2013). Klager wordt overgeplaatst naar een intensieve zorgafdeling en veroorzaakt ernstige wateroverlast in zijn verblijf (september 2013). Als reden noemt klager dat hij zoveel mogelijk belastinggeld wil verspillen.
Klager
wordt vervolgens gesepareerd en aansluitend afgezonderd van de overige patiënten verpleegd. Een overwogen b-dwangbehandelingstraject wordt niet doorgezet, omdat klager aangaf normaal te zullen doen. Echter vanaf november 2013 treedt de waanachtige
binnenwereld van klager weer meer op de voorgrond. Hij denkt o.a. dat hij wordt afgeluisterd en zijn familie in gevaar brengt als hij telefonisch contact met hen zoekt. Klager wil pertinent geen medicatie meer gebruiken. Klagers attitude ten opzichte
van de behandeling blijft wisselend. Hij laat nog immer bizar en onvoorspelbaar gedrag zien. Hij weigert medewerking te verlenen aan een diagnostisch onderzoek. Aan de medewerking van andere onderdelen van de behandeling verbindt hij allerlei
voorwaarden. Op 13 maart 2014 wordt klager overgeplaatst naar een afdeling voor intensieve zorg. Er blijft sprake van een onvoorspelbaar toestandsbeeld. Aanvankelijk wordt gezien dat hij profiteert van de intensieve begeleiding, structuur en toezicht
op
de afdeling. Hij stelt zich over het algemeen begeleidbaar en begrensbaar op. De afzonderingsmaatregel wordt daarop beëindigd. Vanaf mei 2014 is sprake van een toenemend verward en psychotisch toestandsbeeld. Hij heeft dozen om zijn bed gezet en zijn
haar op vreemde wijze afgeschoren. Hij eet weinig en doet suïcidale uitspraken. Op 6 juni 2014 wordt klager afgezonderd. Omdat sprake is van ernstig afglijden en een uitzichtloze situatie, wordt besloten tot toepassing van a-dwangbehandeling. Na het
bespreken van deze beslissing met klager gaat het zienderogen nog slechter met hem. Hij wordt steeds meer afwijzend en vijandig in het contact met het personeel en doet dreigende uitspraken. Op 25 juli 2014 wordt het schorsingsverzoek toegewezen omdat
er geen sprake is van een acuut dreigend gevaar en de tbs-behandeling van klager nog van zeer korte duur is. In de maanden daarop wordt eenzelfde instabiel toestandsbeeld bij klager waargenomen. Er is duidelijk sprake van een psychotisch toestandsbeeld
met uitgebreide religieuze wanen, grootheidsideeën, desorganisatie en decorumverlies. Er is sprake van paranoïdie/achterdocht met daarbij een onderliggende angst. Klager is boos en achterdochtig naar het personeel omdat deze zijn eten zouden bevuilen
en
tegen hem liegen. Het personeel zou klager bedreigen en geld van hem stelen. Vanuit deze gedachten kan klager zich dwingend en vijandig opstellen richting het personeel. Klager maakt geen gebruik van verzorgingsmomenten en doet dreigende uitspraken
over
een aantal personeelsleden. Bij klager is geen sprake van enig ziektebesef of –inzicht. Vanuit zijn waansysteem houdt hij behandeling af. De kernproblematiek blijft hierdoor onbehandeld. Hoewel klager de afgelopen periode geen agressie naar anderen
heeft vertoond, is de inschatting dat de kans op herhaling van delicten onverminderd hoog is wanneer hij niet de bescherming van de tbs zou hebben. De inzet van antipsychotische medicatie is meermalen met klager besproken, maar hij toont geen
bereidheid
tot vrijwillige inname. De inzet van antipsychotische medicatie wordt als enige mogelijkheid beschouwd om klagers waanstoornis adequaat te kunnen behandelen. Nu er geen overeenstemming met klager is te bereiken over het medicatiebeleid, blijft er geen
andere mogelijkheid over het gevaar af te wenden door het opnieuw opstarten van een a-dwangbehandeling. Aan de eis van ultimum remedium wordt voldaan. Een daadwerkelijke adequate behandeling is vooralsnog onmogelijk gebleken. Dit heeft tot vele
ernstige
(gewelds)incidenten geleid. Eem medicamenteuze behandeling is de enig effectieve behandeling bij een psychose. De gestoorde realiteitstoetsing en randpsychotische verschijnselen zijn dermate ernstig en oncorrigeerbaar dat zonder medicamenteuze
behandeling klager niet in staat kan worden geacht tot andere keuzes te komen en zijn denken en handelen te normaliseren. Op 3 november 2014 is klager door een externe en onafhankelijke psychiater Van E. bezocht in het kader van een second opinion.
Klager heeft geweigerd hem te woord te staan. Van E. onderschrijft de noodzaak van a-dwangbehandeling. De beslissing tot toepassing van een a-dwangbehandeling is genomen door psychiater K., niet zijnde klagers behandelend psychiater. Overigens zijn
alle
psychiaters in de inrichting aangewezen als plaatsvervangend hoofd van de inrichting. Het toepassen van a-dwangbehandeling is opgenomen in het deelplan van het behandelplan. Tussentijds op 8 december 2014 is noodmedicatie toegediend. Ook diende klager
gesepareerd te worden. Hij had de overtuiging vermoord te worden door een medepatiënt tezamen met beveiligingsmedewerkers. Om dit voor te zijn wilde hij suïcide plegen. Vanwege een verbetering van klagers toestandsbeeld is op 22 december 2014 is de
separatie omgezet in een afzondering, die op 30 december 2014 is opgeheven. Klagers toestandsbeeld is stabieler geworden.
De psychiater heeft twijfels bij de vrijwillige inname van de medicatie door klager. Onduidelijk is in hoeverre sprake is van schijnaanpassing. Dit wordt nog onderzocht. Het gaat evenwel de goede kant op met klager. Het was een bewuste keuze Van E. als
externe psychiater nogmaals te vragen vanwege zijn specialisatie op het gebied van psychotische stoornissen en het feit dat hij klager eerder heeft gezien. De externe psychiater is niet werkzaam in de inrichting en is niet betrokken bij de behandeling
van klager.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich op basis van de stukken en de ter zitting gegeven toelichtingen voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klagers raadsman om aanhouding van de behandeling van het beroep af.

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de
geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te
zijn van een acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling.

Op grond van artikel 16c, tweede lid, Bvt dient ten behoeve van de beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling te worden overgelegd:
- een verklaring van de behandelend psychiater, alsmede
- een verklaring van een psychiater die de verpleegde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was.
Uit deze verklaringen dient te blijken dat:
- de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en
- dat een geval zich voordoet als bedoeld in artikel 16b, onder a, Bvt.
De verklaringen moeten met redenen zijn omkleed en ondertekend.

De beroepscommissie is van oordeel dat het feit dat de externe psychiater Van E. eerder heeft geoordeeld over een dwangtraject van klager op zich geen grond oplevert voor de conclusie dat deze psychiater bevooroordeeld is. Een psychiater wordt geacht
op
een deskundige en professionele wijze een oordeel te geven over de aan hem of haar voorgelegde casus. In onderhavige casus is de keuze van de inrichting om juist psychiater Van E. te vragen voor een second opinion begrijpelijk gelet op zijn
specialisatie en het feit dat hij klager al kent.
De beroepscommissie is van oordeel dat verder aan alle formele vereisten voor oplegging van a-dwangbehandeling is voldaan. In het bijzonder merkt de beroepscommissie op dat psychiater K. de beslissing bevoegd heeft genomen, nu alle psychiaters in de
inrichting zijn aangewezen als plaatsvervangend hoofd van de inrichting en psychiater K. niet betrokken is bij de behandeling van klager.

De toepassing van a-dwangbehandeling dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Uit de stukken komt naar voren dat vanwege klagers psychotische waanstoornis en aanvankelijke weigering tot een medicamenteuze
behandeling er geen perspectief is op een succesvolle behandeling terwijl het gevaar onverminderd hoog blijft. Dit laatste blijkt uit de suïcidepoging van klager (spijker in hand slaan, slagader doorbijten) en de voortdurende dreiging van agressief
gedrag. De omstandigheid dat klagers toestandsbeeld inmiddels blijkt te zijn verbeterd en hij vrijwillig medicatie inneemt, doet hier niets aan af. De beroepscommissie begrijpt uit de toelichting van het hoofd van de inrichting dat de inrichting wil
onderzoeken of hier sprake is van schijnaanpassing of van een bestendige positieve ontwikkeling. Tegen deze achtergrond kan de beslissing van het hoofd van de inrichting tot toediening van a-dwangbehandeling bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. Drs. L.C. Mulder en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 29 mei 2015

secretaris voorzitter

Naar boven