Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4665/TB, 29 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4665/TB

betreft: [klager] datum: 29 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.J. Koningsveld, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 11 december 2014 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.J. Koningsveld, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst
Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC Pompestichting, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde longstayvoorziening met als
individueel beveiligingsniveau laag.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 30 maart 1988 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 4 december 2003 geplaatst in de longstayvoorziening van FPC Pompestichting. Op 17 maart 2014 heeft de
Pompestichting geadviseerd de longstaystatus van klager voort te zetten. Op 7 en 13 juli 2014 zijn twee pro justitia rapportages uitgebracht waarin eveneens wordt geadviseerd tot voortzetting van de longstaystatus. Vervolgens heeft de Landelijke
adviescommissie plaatsing longstay forensische zorg (LAP) op 7 november 2014 advies uitgebracht inhoudende een verlenging van de longstaystatus. Op 11 december 2014 heeft de Staatssecretaris besloten klager te plaatsen in de longstayvoorziening van FPC
Pompestichting.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager ziet mogelijkheden voor een verdere behandeling en resocialisatie, al dan niet met behoud van een bepaald beveiligings- en toezichtsniveau. Dit standpunt wordt gedeeld door het Hof Arnhem
die in zijn beslissing – kort gezegd – heeft overwogen dat klager ingesteld dient te worden op medicatie om te bezien of dat nuttig kan zijn om het recidiverisico in te dammen. Daarbij speelt alcoholgebruik een grote rol. De kliniek wenst klager niet
op
medicatie in te stellen zolang er sprake is van een longstaystatus. De LAP-commissie heeft meermalen aangedrongen nu juist wel te starten met het medicatietraject. De zaak verblijft hierdoor al jaren in een impasse. Klager heeft recht op een nieuwe
resocialisatiepoging, waarbij hij graag bereid is aan alle behandelingsvoorwaarden te voldoen. Het streven van klager naar meer autonomie dient vorm te krijgen door opheffing van de longstaystatus, waardoor klager begeleid en gecontroleerd kan oefenen
met de herkregen vrijheden. Klager dient weer terug te keren in een behandelingsetting.
Klager heeft vijf behandelcoördinatoren gehad die telkens een andere aanpak kiezen. Klager doet er van alles aan om het contact met het personeel tot stand te brengen en in stand te laten. Hij is bereid medicatie in te nemen als voorwaarde voor verlof.
Hij meent dat hij door een andere kliniek of het PBC moet worden beoordeeld. Hij is nooit goed behandeld geweest door de wisselende behandelaren. Medicatie is een makkelijk ruggesteuntje.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. De beslissing tot voortzetting van klagers longstaystatus is op goede gronden genomen. Het medicatievraagstuk is expliciet in de beoordeling van de
verschillende
rapporteurs meegenomen. De Pompestichting ziet nog steeds geen indicatie voor medicatie. Klager is hiervoor intrinsiek niet gemotiveerd. De risico’s liggen niet zozeer in een verhoogd libido als wel in een opstapeling van problemen die klager niet het
hoofd kan bieden. Er hebben zich nog steeds geen wezenlijke wijzigingen voorgedaan in klagers problematiek. Psychiater K. geeft in zijn advies van 7 juli 2014 aan dat de kans op herhaling van een seksueel delict groot is. Als klager in staat is tot
zelfreflectie over zijn persoonlijkheidsprobleem en hij bereid is tot verandering en daarin samenwerkt met de begeleiders zou dat een indicatie vormen om hem te plaatsen in een behandelafdeling. Het PBC stelde volgens de psychiater al in 2004 dat het
toedienen van libidoremmende en alcoholaversieve middelen tot schijnveiligheid leidt en gecontra-indiceerd is. Deze middelen zullen het recidivegevaar niet wezenlijk verlagen. Er is volgens de psychiater sprake van vooral een
persoonlijkheidsproblematiek met machtsproblemen en verhoogde krenkbaarheid die ten grondslag ligt aan de indexdelicten. Hij heeft bij die delicten de agressieproblematiek op geseksualiseerde wijze afgereageerd. Pyscholoog K. stelt dat het feit dat
klager onbehandelbaar is gebleken, betekent dat de risicofactoren nog altijd aanwezig zijn. Het afgenomen libido heeft volgens de psycholoog nauwelijks invloed op het recidivegevaar omdat het niet zozeer gaat om het bevredigen van seksuele lusten, maar
om het uiten van zijn (geseksualiseerde) agressie naar vrouwen. Psycholoog K. merkt verder op dat het medicamenteus behandelen van klager met libidoremmers en/of alcoholaversiemiddelen vanaf zijn observatie in 2005 in het PBC niet wordt gezien als een
reële behandelmogelijkheid, omdat deze middelen geen recidive verminderende invloed hebben op risicofactoren. De LAP concludeert tot voortzetting van klagers longstaystatus. Ook de LAP merkt op dat de inrichting en de externe rapporteurs afdoende
hebben
onderbouwd dat het gebruik van medicatie niet zal leiden tot een lager recidiverisico. Voor het eventueel entameren van een nieuwe behandelpoging dient in ieder geval eerst sprake te zijn van een begin van vertrouwen en een goede samenwerking tussen
klager en de inrichting. De LAP geeft in overweging een nieuwe poging te doen om een samenwerkingsrelatie met klager op te bouwen door gesprekken op te starten tussen klager en een medewerker van de inrichting die hij vertrouwt, over de risicofactoren
die behandeld zouden moeten worden. Het zal volgens de LAP van belang zijn dat klager zijn goede intenties over een langere periode weet vol te houden. De inrichting heeft laten weten dat er nieuwe pogingen worden ondernomen voor gesprekken met klager.
Klager is daar gemotiveerd voor.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 4 december 2003 in de longstayvoorziening van FPC Pompestichting.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

Uit de pro justitia rapportages van 7 en 13 juli 2014 komt naar voren dat vanwege de onbehandelbaarheid van klager het risico op herhaling van strafbare feiten hoog is. Beide rapporteurs adviseren de longstaystatus voort te zetten. Psycholoog K. merkt
op dat het medicamenteus behandelen van klager met libidoremmers en/of alcohol-aversie middelen vanaf klagers observatie in 2005 in het PBC niet gezien wordt als een reële behandelmogelijkheid omdat deze middelen geen recidive verminderende invloed
hebben op de risicofactoren. Ook psychiater K. meent dat medicatie niet voldoende zal zijn om recidive te voorkomen omdat de persoonlijkheidsstoornis een belangrijke factor is geweest bij het indexdelict en de eerdere vergelijkbare delicten. De LAP
heeft in haar advies van 7 november 2014 geadviseerd om klagers longstaystatus voort te zetten. Verder meent de LAP dat voor het eventueel entameren van een nieuwe poging in ieder geval eerst sprake dient te zijn van een begin van vertrouwen en een
goede samenwerking tussen klager en de kliniek. De LAP geeft de kliniek in overweging een nieuwe poging te doen om een samenwerkingsrelatie met klager op te bouwen, in het bijzonder door gesprekken op te starten tussen klager en een medewerker in de
inrichting die hij vertrouwt, over de risicofactoren die behandeld zouden moeten worden.

Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een longstayvoorziening in de rede ligt. Vooralsnog zijn er geen redenen gebleken klager (tijdelijk)
over te plaatsen naar een behandelinrichting voor observatie c.q. het opstarten van een behandelpoging. Gebleken is dat de inrichting een poging onderneemt om met klager te spreken over onder meer de risicofactoren. Echter, vooralsnog is het
toestandsbeeld onveranderd gebleven. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 29 mei 2015

secretaris voorzitter

Naar boven