Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4851/GA, 4 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4851/GA

betreft: [klager] datum: 4 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 december 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 april 2015, gehouden in de locatie Zuid van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Arnhem, is klager, bijgestaan door zijn raadsman
mr. M.G. Cantarella, gehoord.
De directeur van de locatie Ooyerhoek Zutphen heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het te laat uitsluiten van klager op respectievelijk 28 mei 2014,
31 mei 2014, 11 juni 2014, 15 juni 2014, 25 juni 2014, 29 juni 2014, 9 juli 2014,
13 juli 2014, 16 juli 2014, 23 juli 2014, 27 juli 2014 en 6 augustus 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft eerder over soortgelijke zaken beklag ingesteld. Op 14 mei 2014 heeft de beklagcommissie klager in het gelijkgesteld. Dat beklag betrof overigens andere data. Klager is van mening dat hij tijdig, te weten kort na ontvangst van de uitspraak
van de beklagcommissie, beroep heeft ingesteld zodat hij kan worden ontvangen in zijn beroep. Verwezen wordt naar eerdere uitspraken van de beroepscommissie over het te laat uitsluiten van gedetineerden en het daaraan te verbinden gevolg. Volgens de
directeur wordt voldaan aan de minimumeisen van het dagprogramma. Klager is het daar niet mee eens. Klagers tijd voor zijn persoonlijke verzorging was onvoldoende. Dit kwam omdat hij niet tijdig werd uitgesloten voor het luchtmoment. De tijdsduur van
het luchtmoment was overigens altijd wel voldoende. Klager is van mening dat het minimum aantal uren van het dagprogramma vaker niet wordt gehaald. Dat is overigens nooit gecompenseerd. Klager moet, als voor hem een activiteit uitvalt, achter de deur
blijven terwijl andere gedetineerden zich bij uitval van activiteiten wel vrijelijk over de afdeling mogen bewegen. Klager vindt dat de directeur met twee maten meet. Klagers celdeur was in de tijd dat hij in Zutphen verbleef, altijd de laatste deur
die
bij activiteiten geopend werd.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet verder toegelicht.

3. De beoordeling
Klager heeft een viertal klaagschriften ingediend waarin zijn klachten zijn verzameld. Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw dienen klachten uiterlijk de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing
waarover hij wenst te klagen, te worden ingediend. Voor zover het beklag ziet op het uitsluiten op 28 mei 2014, 31 mei 2014, 15 juni 2014, 25 juni 2014, 29 juni 2014, 9 juli 2014, en 13 juli 2014, zijn die klachten niet binnen de hiervoor genoemde
wettelijke termijn ingediend, terwijl er ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die een overschrijding van die termijn zouden kunnen rechtvaardigen. Klager had daarom ten aanzien van deze klachten niet mogen worden ontvangen in
zijn
beklag. De uitspraak van de beklagcommissie zal daarom ten aanzien van deze onderdelen worden vernietigd en klager zal in zoverre alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

Hetgeen in beroep ten aanzien van de overige onderdelen van het beklag naar voren is gebracht kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre
ongegrond worden verklaard met bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van die onderdelen van het beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover het beklag ziet op het uitsluiten op 28 mei 2014, 31 mei 2014, 15 juni 2014, 25 juni 2014, 29 juni 2014, 9 juli 2014, en 13 juli 2014 en verklaart klager in zoverre alsnog
niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Zij verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de overige onderdelen van het beklag en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 mei 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven